IEPT20080109, Rb Den Haag, Spek v Heco

15-01-2008 Print this page
IEPT20080109, Rb Den Haag, Spek v Heco

KWEKERSRECHT

 

Recht op passende vergoeding
kwade trouw of enige andere vorm van verwijtbaarheid dan wel toerekenbaarheid kan niet als eis kan worden gesteld aan de toekenning van een passende vergoeding in de vorm van een redelijke licentievergoeding

Bezien in de context van de GKV vermag de rechtbank niet in te zien dat in het kader van de gevorderde passende vergoeding in de vorm van een redelijke licentievergoeding van belang is of er sprake is van goede of kwade trouw aan de zijde van de inbreukmaker of dat hem enig ander verwijt te maken valt. Het gaat immers om een redelijke licentievergoeding die andere licentiehouders wel betalen. De rechtbank acht het binnen de systematiek van de verordening aangaande een passende vergoeding goed inpasbaar dat een te goeder trouw zijnde inbreukmaker in feite dezelfde vergoeding dient te betalen als een (eveneens te goeder trouw zijnde) licentiehouder. Voor andere vormen van schade zullen de gradaties van verwijtbaarheid als genoemd in artikel 94 lid 2 GKV (opzettelijk of onachtzaam handelen) weer wel een rol kunnen spelen maar niet voor de toewijzing van een passende vergoeding in de vorm van een redelijke licentievergoeding. Naar moet worden aangenomen heeft de gemeenschapswetgever niet voor niets geen vormen van verwijtbaarheid of toerekenbaarheid in de tekst van 94 lid 1 GKV opgenomen. Het feit dat die vergoeding “passend” dient te zijn, betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de hoogte van die vergoeding passend behoort te zijn. Daarmee is niet bedoeld een aanvullend criterium voor in het geheel enige vergoeding tot uitdrukking te brengen (vgl. de bewoordingen van art. 13 Handhavingsrichtlijn, waar als gezegd geobjectiveerde wetenschap als eis wordt gesteld, maar anderzijds de vergoeding ook “passend” dient te zijn).
4.6. Een argument dat hier mogelijk tegenin zou kunnen worden gebracht is dat de te goeder trouw zijnde inbreukmaker die af te dragen licentie niet heeft door kunnen berekenen aan zijn afnemers en zodoende winstderving of zelfs verlies zou kunnen leiden op de verkopen. Mogelijk is dat hij om die reden zelfs zou hebben afgezien van verkoop, welke keuze hem in tegenstelling tot een reguliere licentienemer niet vergund is geweest. De rechtbank acht dat argument echter niet overtuigend. Enerzijds valt voor het argument in de verordening geen enkele grondslag te vinden. Integendeel, zoals hiervoor overwogen druist het in tegen systeem en tekst van de verordening. Anderzijds is het argument ook niet bijzonder sterk omdat daar tegenover is te stellen dat het ten algemene evenmin passend is de kwekersrechthouder of zijn licentienemers met de schade te laten zitten van de hen onrechtmatig aangedane concurrentie. Het is voorts het handelen van de inbreukmaker, die daarmee op zich uiteraard economisch voordeel beoogde, dat de schade heeft veroorzaakt. Als dat voordeel achteraf dan minder of zelf in een nadeel blijkt uit te vallen, is er ten algemene veel voor te zeggen ook dat nadeel tot het ondernemingsrisico van de inbreukmaker te rekenen. Bovendien is relevant dat in beginsel heeft te gelden dat een te goeder trouw zijnde inbreukmaker feitelijk dwaalt ten aanzien van de rechtmatigheid van zijn handelen, in welke context het temeer voor de hand ligt de dwalende te belasten met de negatieve gevolgen van zijn dwaling. Dit laatste geldt a fortiori als die negatieve gevolgen in omvang beperkt worden tot wat de dwalende zou moeten hebben afdragen als hij niet gedwaald had, te weten een redelijke licentievergoeding.

 

Hoogte vergoeding
30 eurocent redelijk nu dit tarief kennelijk door 10 andere licentienemers wordt betaald – omstandigheid dat Heco stekken heeft verkocht voor slechts 19 eurocent maakt dit niet anders

Ten tweede betwist Heco de hoogte van de door Spek gestelde redelijke licentievergoeding. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank dat voldoende is vast komen te staan dat 30 eurocent per stek een in redelijkheid te hanteren licentietarief is, nu dit tarief kennelijk door 10 andere licentienemers van de betrokken rassen aan Spek wordt betaald. Op de keper beschouwd betwist Heco op zich ook niet dat die licentievergoeding als zodanig redelijk is. Zij stelt echter dat die vergoeding niet redelijk zou zijn omdat zij de stekken heeft verkocht voor slechts 19 eurocent (naar zijdens Heco ter comparitie is verklaard: 3 ct. inkoopprijs, 13 ct. overige kosten en 2-3 ct. marge). Zoals echter uit hetgeen hiervoor onder 4.2-4.6 is overwogen blijkt, kan dat feit (anders gezegd: Heco leidt aanzienlijk verlies op de verkoop) als zodanig de passendheid van de vergoeding niet regarderen. Dat moet in beginsel tot het ondernemingsrisico van Heco worden gerekend. Ervan uitgaande dat de hoogte van de licentievergoeding op zichzelf genomen redelijk is, dient Heco bijzondere, bijkomende omstandigheden, te stellen - hetgeen zij niet heeft gedaan - terwijl die omstandigheden evenmin anderszins gebleken zijn.

 

IEPT20080109, Rb Den Haag, Spek v Heco