IEPT20080116, Rb Den Haag, Wobben v Vestas

18-01-2008 Print this page
IEPT20080116, Rb Den Haag, Wobben v Vestas

OCTROOIRECHT

 

Niet nieuw
Delen bekend uit uit een presentatie van Wobben op een DEWEK conferentie in 1996 en een artikel in WindKraft Journal 1996
Als niet, althans onvoldoende weersproken staat vast dat alle maatregelen uit de conclusies 1 en 8 van EP 691, en de conclusies 3, 4, 5 en 9 voor zover die afhankelijk zijn van conclusies 1 en 8, bekend zijn uit een presentatie van Wobben op een DEWEK conferentie in 1996 (productie 13 van de zijde van Vestas) en uit een artikel van M. Daubner in een uitgave van WindKraft Journal van maart/april 1996 (productie 14 van de zijde van Vestas). Dat brengt mee dat EP 691 in zoverre niet voldoet aan het nieuwheidsheidvereiste in de zin van artikel 52 en 54 van het Europees Octrooiverdrag (hierna: EOV) en derhalve op grond van artikel 75 lid 1 sub a ROW in aanmerking komt voor vernietiging.

 

Toegevoegde materie
de maatregel dat – samengevat – het door de windturbine aan het net afgegeven vermogen wordt gereduceerd na het onderschrijden van een specifieke waarde van de netspanning, die voorkomt in conclusies 2 en 8 van EP 691, niet rechtstreeks en ondubbelzinnig kan afleiden uit de aanvrage zoals die oorspronkelijk is ingediend

Vestas heeft terecht aangevoerd dat de vakman de maatregel dat – samengevat – het door de windturbine aan het net afgegeven vermogen wordt gereduceerd na het onderschrijden van een specifieke waarde van de netspanning, die voorkomt in conclusies 2 en 8 van EP 691, niet rechtstreeks en ondubbelzinnig kan afleiden uit de aanvrage zoals die oorspronkelijk is ingediend, en dat dit aspect van het onderwerp van het octrooi derhalve in strijd met 123 lid 2 EOV en artikel 75 lid 1 sub c ROW niet wordt gedekt door de inhoud van die aanvrage.
Zelfde geldt voor de maatregel dat – samengevat – de windenergieinrichting zonder vermogensafgifte aan het net blijft gekoppeld wanneer de netspanning kleiner is dan een vooraf bepaalde netspanningswaarde  (Umin)
Dezelfde conclusie moet worden getrokken ten aanzien van de maatregel dat – samengevat – de windenergieinrichting zonder vermogensafgifte aan het net blijft gekoppeld wanneer de netspanning kleiner is dan een vooraf bepaalde netspanningswaarde  (Umin), die voorkomt in conclusie 1 en 3 van EP 564 en conclusie 6 van EP 691. Ook die maatregel wordt niet genoemd in de tekst van de conclusies en de beschrijving van de oorspronkelijke aanvrage en staat op gespannen voet met de wel daarin opgenomen leer om de vermogensafgifte op te voeren bij een dalende spanning.

Voor zover het ontbreken van een concrete uitwerking op zich niet reeds meebrengt dat de oorspronkelijke aanvrage onvoldoende basis biedt vanwege het gebrek aan een nawerkbaar beschrijving, onderstreept het ontbreken van die uitwerking in dit geval het belang van een basis die duidelijk, direct en ondubbelzinnig is.
Ten slotte is in dit verband van belang dat de beschrijving volstaat met de melding dát de inrichting aan het net moet blijven. Niet wordt toegelicht hóe dat geïmplementeerd moet worden. Zo wordt niet beschreven hoe ervoor kan worden gezorgd dat er geen vermogensafgifte plaatsvindt, en hoe in dat geval het door de windturbine opgewekte vermogen verdwijnt. Partijen verschillen – in het kader van de discussie over de nawerkbaarheid van de op dit punt gelijkluidende beschrijving van het octrooi zoals verleend – van mening over het antwoord op de vraag of de vakman op basis van zijn algemene vakkennis een oplossing voor deze problemen zou kunnen verzinnen, maar feit is dat die oplossingen niet in de vorm van een concrete uitvoering zijn beschreven in de oorspronkelijke aanvrage terwijl Wobben bij pleidooi heeft erkend dat eventueel denkbare oplossingen voor de verwerking van het opgewekte vermogen kostbaar en enigszins onpraktisch zijn. Voor zover het ontbreken van een concrete uitwerking op zich niet reeds meebrengt dat de oorspronkelijke aanvrage onvoldoende basis biedt vanwege het gebrek aan een nawerkbaar beschrijving, onderstreept het ontbreken van die uitwerking in dit geval het belang van een basis die duidelijk, direct en ondubbelzinnig is. Daarvan is, gelet op het voorgaande, geen sprake.

 

PROCESRECHT

Rechtsmacht continentaal plat
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht ten aanzien van de gestelde inbreuk die zich in Nederland, waaronder mede begrepen het Nederlandse gedeelte van het continentale plat, heeft voorgedaan (artikelen 5 lid 3 EEX-Verordening jo artikel 14 Rv).

 

Proceskosten € 175.000
Zij zijn onderling overeengekomen dat deze kosten op het bedrag van € 175.000,00 zullen worden bepaald.

 

IEPT20080116, Rb Den Haag, Wobben v Vestas