IEPT20080228, Hof Den Haag, Roland v Agripa

05-06-2008 Print this page
IEPT20080228, Hof Den Haag, Roland v Agripa

OCTROOIRECHT - PROCESRECHT

 

Hoger beroep kort geding na vonnis in bodemzaak
Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu in de bodemzaak vonnis is gewezen, de (appèl)rechter in kort geding zijn beslissing in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of het vonnis al dan niet in kracht van gewijsde is gegaan.
De voorzieningenrechter heeft voorts bepaald, dat de voorlopige voorziening haar kracht verliest, indien niet binnen een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de dag van zijn uitspraak (28 september 2005), de eis in de hoofdzaak is ingesteld. Agripa heeft het vonnis aan Roland doen betekenen. Agripa heeft bij dagvaarding van 5 april 2006 een eis in hoofdzaak ingesteld tegen Roland en een aantal andere, op enigerlei wijze met Roland verbonden ondernemingen. In de bij voornoemde dagvaarding ingeleide procedure hebben Roland en de andere gedaagden in reconventie vernietiging van het octrooi van Agripa voor Nederland gevorderd. Bij vonnis van 12 december 2007 heeft de rechtbank 's-Gravenhage de vorderingen in conventie afgewezen en in reconventie het Nederlandse deel van Europees octrooi 1.399.908 vernietigd. Agripa heeft hoger beroep ingesteld van het vonnis.
Tegen Roland is niet binnen de door de voorzieningenrechter gestelde termijn de eis in hoofdzaak ingesteld, zodat de hierboven genoemde voorlopige voorziening haar kracht heeft verloren. Door Agripa is aangevoerd dat dit kort geding onafhankelijk van het resultaat van de bodemprocedure in eerste aanleg dient te worden beoordeeld. Roland heeft betoogd, dat het hof als kort-gedingrechter niet aan het vonnis in de bodemprocedure voorbij mag gaan. Het hof oordeelt als volgt. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, nu in de bodemzaak vonnis is gewezen, de (appèl)rechter in kort geding zijn beslissing in beginsel dient af te stemmen op het oordeel van de bodemrechter, ongeacht of het vonnis al dan niet in kracht van gewijsde is gegaan. Daarbij behoeft de kort-gedingrechter niet de eventuele kans op vernietiging van het bodemvonnis in beroep te betrekken. Onder omstandigheden kan er plaats zijn voor het aanvaarden van een uitzondering op dit beginsel, hetgeen het geval zal kunnen zijn indien het vonnis van de bodemrechter klaarblijkelijk op een misslag berust en de zaak dermate spoedeisend is dat de beslissing op een tegen dit vonnis aangewend rechtsmiddel niet kan worden afgewacht (zie HR 19 mei 2000, NJ 2001, 407). Dat zich zodanige omstandigheden in casu voordoen is voorshands niet aannemelijk geworden. Het vorenstaande betekent dat de vordering van Agripa met betrekking tot een inbreukverbod in Nederland dient te worden afgewezen en dat de grieven van Roland, voorzover gericht tegen toewijzing van dat verbod, slagen.

 

Geen aanhouding grensoverschrijdende voorzieningen na nietigheidsverweer
Het staat de rechter vrij de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het door een partij uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter, maar in het onderhavige geval zal het hof van die vrijheid geen gebruik maken, nu, hoewel het een kort geding betreft, dat naar de aard der zaak spoedeisend is, partijen (voorzover het hof bekend) nog geen aanstalten hebben gemaakt genoemde bevoegde buitenlandse rechter te adiëren.
Wat betreft de vordering van Agripa met betrekking tot een inbreukverbod in andere gedesigneerde landen dan Nederland heeft te gelden dat de rechter, tot oordelen geroepen over een octrooi-inbreukvordering, die zoals in casu met een nietigheidsverweer wordt begroet, eerst tot een oordeel omtrent de inbreuk mag komen, indien de ingevolge art. 16 onder 4 EEX-Verdrag (thans art. 22 onder 4 EEX-Verordening) bevoegde rechter omtrent de geldigheid van het octrooi heeft beslist (vgl. Hoge Raad 30 november 2007, RvdW 2007, 1024). Het staat de rechter vrij de inbreukprocedure aan te houden in afwachting van het door een partij uit te lokken oordeel van de bevoegde buitenlandse rechter, maar in het onderhavige geval zal het hof van die vrijheid geen gebruik maken, nu, hoewel het een kort geding betreft, dat naar de aard der zaak spoedeisend is, partijen (voorzover het hof bekend) nog geen aanstalten hebben gemaakt genoemde bevoegde buitenlandse rechter te adiëren. De inbreukvordering betreffende de andere gedesigneerde landen zal mitsdien ook worden afgewezen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Agripa zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

 

IEPT20080228, Hof Den Haag, Roland v Agripa