IEPT20080326, Rb Den Haag, Van Veldhuijsen v Carbonell

26-03-2008 Print this page
IEPT20080326, Rb Den Haag, Van Veldhuijsen v Carbonell

HANDELSNAAMRECHT - EXECUTIEGESCHIL

 

Maatstaf voor schorsing executie
In een executiegeschil kan de voorzieningenrech-ter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de ge-executeerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren be-lang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan
.
Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

 

Akte vereiste voor overdracht handelsnaam
Geen klaarblijkelijke juridische misslag door aan te nemen dat recht op handelsnaam door een akte geleverd dient te worden

Van Veldhuisen c.s. ziet wat betreft de juridische misslag op de (rechts)overweging van de rechtbank onder 4.8 en 4.9 van het vonnis van 16 januari 2008 dat de overdracht van een handelsnaam moet blijken uit een akte, zodat de akte in die zin een constitutief vereiste voor de overdracht is. (…). Het recht op het gebruik van een handelsnaam is een vermogensrecht. Zonder meer is niet in te zien waarom voor de overdracht van dit recht niet zou moeten gelden dat dit geleverd dient te worden door een daartoe bestemde akte. Van Veldhuijsen heeft terecht opgemerkt dat het recht op een handelsnaam zonder veel formaliteiten ontstaat, maar dit is geen aanleiding te veronderstellen dat de geldige levering daarvan ook zonder formaliteit kan geschieden. Een overdracht met terzijdestelling van het aktevereiste volgt, anders dan Van Veldhuisen c.s. stelt, ook niet uit de systematiek van artikel 2 Hnw. Uit genoemde artikel volgt immers dat de handelsnaam vatbaar is voor overdracht, doch slechts in verbinding met de onderneming. Overdracht van een onderneming geschiedt juist door levering van de activa waaronder eventueel ook rechten zoals het recht op de handelsnaam. Van een klaarblijkelijke juridische misslag is dan ook geen sprake
Akten van oprichting en inbreng onderneming kunnen dienen als akte waaruit levering handelsnaam blijkt
Ter onderbouwing heeft Van Veldhuisen c.s. in deze procedure in kort geding de akten van oprichting overgelegd van Auto Motoren Centrum Van Veldhuisen B.V. respectievelijk van AMC-Engineparts B.V. met de bijbehorende akten van inbreng en accountantsverklaringen. Naar voorlopig oordeel zouden deze akten kunnen dienen als de akte waaruit de levering van de handelsnaam blijkt. Aan de individualisering van de te leveren rechten worden geen te hoge eisen gesteld. Juist omdat uit de akten blijkt dat het de bedoeling was de eerder gevoerde onderneming in te brengen in de nieuwe vennootschappen, in samenhang met de in de Handelsnaamwet voorziene verbondenheid van de handelsnaam aan de onderneming, brengt mee dat ook de in algemene bewoordingen gestelde wil alles wat dienstig is voor de onderneming over te dragen, voldoende kan zijn.

 

Geen feitelijke misslag
Geen klaarblijkelijke feitelijke misslag nu akte niet zijn ingebracht in eerdere procedure
Deze akten zijn evenwel niet ingebracht in de procedure welke leidde tot het vonnis van de rechtbank van 16 januari 2008. Op het moment dat in die procedure in beeld was gekomen dat het van belang was of de handelsnaam met een akte geldig was overgedragen, heeft de raadsman van Van Veldhuisen c.s. zich beperkt tot een uitvoerig betwisting van het akte-vereiste. De akten, die alle dateren van 28 mei 2004, zijn in die procedure niet genoemd of overgelegd. Onder die omstandigheid is de constatering van de rechtbank onder 4.9 van het vonnis dat de voor de overdracht van de handelsnaam op grond van art. 3:95 BW vereiste akte ontbreekt, niet aan te merken als een klaarblijkelijke feitelijke misslag. De akten ontbraken daadwerkelijk in het procesdossier en zijdens van Veldhuisen was het bestaan van die akten ook niet kenbaar gemaakt aan de rechtbank. De constatering van de rechtbank was dan ook conform de processuele werkelijkheid en berust overigens op het verzuim van Van Veldhuisen c.s. de akten in te brengen in die procedure.

 

PROCESRECHT

 

Herstel verzuim
Het verzuim de akten over te leggen kan worden hersteld in hoger beroep, maar niet in executiegeschil
Aannemelijk is dat, indien de rechtbank wel de beschikking zou hebben gehad over de akten, de uitkomst van de rechtbank procedure een andere zou zijn geweest. Van Veldhuisen c.s. trekt in dit verband de vergelijking met een eerdere beslissing in een executie-geschil van de voorzieningenrechter van deze rechtbank (Rb Den Haag, 11 juni 2007, LG v Philips, IEPT20070611). In dat geval was de rechtbank evenwel door onware mededelingen van Philips op het verkeerde been gezet en aldus door toedoen van een partij tot een feitelijke misslag gebracht. In de zaak die voerde tot het vonnis van 16 januari 2008 is er geen aanleiding Carbonell c.s. te verwijten een onware mededeling te hebben gedaan, het is juist Van Veldhuisen c.s. die heeft verzuimd stukken, waarover zij kon beschikken en waarvan het belang door haar onderkend had moeten worden, niet in de procedure over te leggen. Een dergelijk verzuim kan worden hersteld in hoger beroep maar niet in een executiegeschil.

 

Geen verbod executie vonnis
Verondersteld mag worden dat na inbreng van de akten de procedure een zodanige wending heeft genomen dat Carbonell de verdere tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 januari 2008 met uiterste behoedzaamheid zal vervolgen, zo zij deze al niet zal nalaten.


 

IEPT20080326, Rb Den Haag, Van Veldhuijsen v Carbonell

 

IEPT20080116, Rb Den Haag, Carbonell v Van Veldhuisen