IEPT20080416, Rb Den Haag, Schlumberger v EMGS

21-04-2008 Print this page
IEPT20080416, Rb Den Haag, Schlumberger v EMGS

 

OCTROOIRECHT

 

Schorsing nietigheidsprocedure in afwachting oppositie EOB
De rechtbank maakt gebruik van haar discretionaire bevoegdheid om op de voet van art. 84 lid 3 ROW 1995 de hoofdzaak te schorsen, totdat in de oppositie tegen EP 019 (het ook blijkens de proceshouding van Schlumberger voornaamste octrooi in de aangevallen trits) in kracht van gewijsde is beslist omtrent de geldigheid daarvan
.
Voorop wordt gesteld dat in deze procedure in de hoofdzaak uitdrukkelijk geen (reconventionele) inbreukvordering voorligt, terwijl in de hoofdzaak de nietigheid van de drie octrooien aan de orde wordt gesteld langs hoofdzakelijk dezelfde lijnen en op basis van dezelfde stukken en argumenten als in de drie aanhangige opposities. EMGS heeft Schlumberger ook niet gesommeerd terzake inbreuk op de octrooien.
Dat geeft de rechtbank aanleiding gebruik te maken van haar discretionaire bevoegdheid om op de voet van art. 84 lid 3 ROW 1995 de hoofdzaak te schorsen, totdat in de oppositie tegen EP 019 (het ook blijkens de proceshouding van Schlumberger voornaamste octrooi in de aangevallen trits) in kracht van gewijsde is beslist omtrent de geldigheid daarvan. Nu geen inbreukvraag speelt en voor EP 019 inmiddels hulpverzoeken zijn ingediend, zodat thans minstgenomen in enige mate onzeker is hoe de verlenende instantie in Munchen de conclusies uiteindelijk zal vaststellen, acht de rechtbank het opportuun om de uitkomst van de oppositie tegen het voornaamste octrooi af te wachten. Daartoe is mede redengevend dat het wenselijk voorkomt waar mogelijk (en dat is hier vanwege de afwezigheid van een inbreukzaak zonder meer het geval) het risico van (materieel/inhoudelijk) tegenstrijdige uitspraken te vermijden. Aan de tegen schorsing gerichte bezwaren van Schlumberger wordt voorbij gegaan. Daaraan kan deels tegemoet worden gekomen, doordat de rechtbank het EOB zal verzoeken de oppositie tegen EP 019 in eerste en eventuele tweede aanleg met voorrang te behandelen, zodat daarin zo spoedig als daar mogelijk is kan worden beslist. In de praktijk plegen dergelijke verzoeken van nationale rechtbanken door het EOB te worden gehonoreerd. Dat de parallelle procedure in Engeland niet geschorst zal worden, zoals Schlumberger aanvoert - daargelaten of dat juist is - maakt de afweging niet anders. Overigens acht de rechtbank het in dit verband gevoerde argument dat Schlumberger de markt moet kunnen betreden, in het licht van haar eigen uitdrukkelijke stellingen bij dagvaarding dat zij geen inbreuk maakt op de octrooien (vgl. dagvaarding 199 t/m 205 en het voorwaardelijk gevorderde negatief declaratoir), tenslotte evenmin van dusdanig gewicht, dat niet geschorst zou moeten worden in dit geval.

 

PROCESRECHT

 

Geen 'wapper'-verbod
Van een voor EMGS kenbare evident nietige octrooipretentie bedoeld in deze "wapper"-rechtspraak is in dat licht geen sprake.
Voor zover het een verbod betreft met betrekking tot de door Schlumberger aangevallen drie octrooien ((5)(iii) na 'althans'), moet dit alleen al - nog afgezien van de vraag of terzake wel bevoegdheid bestaat voor de rechtbank - worden afgewezen, omdat aan de daarvoor in de Nederlandse rechtspraak gestelde eisen niet is voldaan. Gelet op de laatstelijk in het arrest Stork/Bakels bevestigde leer heeft als hoofdregel te gelden dat een (vooronderzocht) octrooi geldig is, totdat dit wordt herroepen of vernietigd of anderszins vervallen raakt en dat het gedurende de geldigheidstermijn aan de octrooihouder vrij staat zich daar jegens derden op te beroepen. Dit is slechts anders, indien de octrooihouder een verwijt te maken valt, bijvoorbeeld dat deze tegen beter weten (van nietigheid) in octrooipretenties handhaaft. Anders dan Schlumberger bepleit, is aan die verzwaarde toets niet voldaan naar het oordeel van de rechtbank. Alleen al het gegeven dat vooraanstaande deskundigen als Constable, MacGregor en Sinha, zeer goed ingevoerd in de CSEM techniek en (mede) auteurs van verscheidene publicaties die Schlumberger in haar nietigheidsargumentatie hanteert, er naar eigen zeggen niet aan gedacht hebben dat deze techniek ook bruikbaar was voor bepaling van de inhoud van reservoirs in plaats van voor enkele duiding van de grenzen van die reservoirs, maakt dat EMGS mocht en kon menen dat de thans aangevallen drie octrooien geldig zijn. Van een voor EMGS kenbare evident nietige octrooipretentie bedoeld in deze "wapper"-rechtspraak is in dat licht geen sprake. Aan de orde is een legitiem geldigheidsgeschil, waarbij EMGS op basis van valide argumenten (en niet tegen beter weten in) verdedigt dat sprake is van (eventueel in gewijzigde vorm) geldige octrooien, waartegenover Schlumberger ongeldigheidsmateriaal inbrengt dat thans ten toets voorligt in Munchen. Zodoende staat het EMGS vrij zich gedurende het onderhavige geldigheidsgeschil jegens derden op haar octrooirechten te beroepen. Dat staat haar vrij, zolang dat geschil niet in voor haar negatieve zin is afgerond, of anderszins bijvoorbeeld zonneklare ongeldigheidsbewijzen boven tafel komen, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat EMGS voortgaand exclusieve rechten pretendeert, terwijl zij weet, dan wel ernstig reden heeft om te vermoeden dat die ongeldig zijn.


 

IEPT20080416, Rb Den Haag, Schlumberger v EMGS