IEPT20080528, Rb Den Haag, Cinéart v RCV

28-08-2008 Print this page
IEPT20080528, Rb Den Haag, Cinéart v RCV

VERMOGENSRECHT

 

Vertegenwoordigingsbevoegdheid [M]
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, daargelaten of de heer [M.] al dan niet een volmacht had gekregen van Cinéart om Cinéart bij de bespreking met RCV medio 2000 te vertegenwoordigen, RCV redelijkerwijze mocht aannemen dat de heer [M.] (wel) vertegenwoordigingsbevoegd was.

 

Licentievergoeding
het enkele feit dat Cinéart aan RCV toestemming gaf voor verkoop van de tv-rechten aan een omroep die zowel in Nederland als België actief was, impliceert nog niet dat RCV ook de aan België toe te rekenen opbrengst van die verkoop mocht behouden
De stellingen van Cinéart kunnen naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat zij aanspraak maakt op de opbrengst van de verkoop van de tv-rechten van beide films aan Canal+ voorzover deze opbrengst kort gezegd aan België moet worden toegeschreven. De omschrijving op de laatste pagina van productie 3 bij conclusie van antwoord in reconventie van Cinéart ("vente télé") en onderaan productie 5 bij conclusie van antwoord in reconventie van Cinéart ("RCV had de toestemming om deze titels (uit de catalogus van Cinéart) door te verkopen aan Vlaamse zenders. Cinéart faktureerde dan deze televisie omzetten door aan RCV") sluiten hierbij aan. Gesteld noch gebleken is dat er uit de verkoop van tv-rechten andere opbrengsten zouden voortvloeien dan het door de desbetreffende omroep (in dit geval: Canal+) hiervoor betaalde bedrag. Anders dan RCV betoogt, impliceert het enkele feit dat Cinéart RCV toestemming gaf voor verkoop van de tv-rechten aan een omroep die zowel in Nederland als België actief was, nog niet dat zij ook de aan België toe te rekenen opbrengst van die verkoop mocht behouden. In dit verband is mede van belang dat van een tegenprestatie van de zijde van RCV geen sprake was. Eventuele andere feiten of omstandigheden die die veronderstelling van RCV zouden kunnen rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Nu van de zijde van RCV niet (gemotiveerd) is betwist dat het te dezen gaat om een aan België toe te rekenen bedrag van omgerekend € 14.175,-- per film, is de rechtbank van oordeel dat Cinéart tot dit bedrag per film gerechtigd is. RCV zal worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij de bedoelde bedragen reeds aan Cinéart heeft betaald.

 

IEPT20080528, Rb Den Haag, Cinéart v RCV