IEPT20080625, Rb Den Haag, Izumi v Philips

01-07-2008 Print this page
IEPT20080625, Rb Den Haag, Izumi v Philips

OCTROOIRECHT

 

Geen inbreuk
Bij Philips is geen sprake van een in de achterzijde van het mes gevormde uitsparing "direct beneden het snijrandoppervlak", zoals Conclusie 1 bepaalt.
De rechtbank verwerpt het betoog van Izumi dat de scheerapparaten van Philips met verjongde messen onder de beschermingsomvang van EP 043 vallen. Conclusie 1 van EP 043 bepaalt dat in de achterzijde van het mes een uitsparing wordt gevormd "direct beneden het snijrandoppervlak". Daarvan is geen sprake in de verjongde messen van Philips. De uitsparing in die messen is van de achterzijde van het mes gezien verticaal (dat wil dwars op en door het snijrandoppervlak) aangebracht, en loopt in een dwarsdoorsnede van het mes gezien parallel aan de voor- en achterzijde van het mes. Door die wijze van aanbrenging van de uitsparing bevindt zich direct boven de uitsparing geen snijrandoppervlak meer. Direct beneden het snijrandoppervlak bevindt zich dus niet de uitsparing, maar uitsluitend het solide materiaal van het mes. Zoals Izumi ook zelf heeft betoogd in het kader van haar afbakening van EP 043 tegen de stand van de techniek, levert een uitsparing die zodanig is aangebracht dat zich uitsluitend solide materiaal onder het gehele snijrandoppervlak bevindt, geen uitsparing op die direct beneden het snijrandoppervlak is gevormd in de zin van conclusie 1 van EP 043 (paragraaf 144, conclusie van repliek).
Ook geen equivalente maatregel, nu de specifieke wijze van aanbrenging van de uitsparing wezenlijk voor de uitvinding is, en bij Philips ontbreekt en het octrooischrift juist leert dat bij de uitsparing, zoals door Philips aangebracht, het beoogde resultaat juist niet wordt bereikt
De scheerapparaten van Philips kunnen ook niet worden beschouwd als equivalenten. Voor zover met de verjongde messen van Philips al hetzelfde resultaat kan worden bereikt als het resultaat dat de uitvinding beoogt, te weten de vermindering van de ophoping van scheerafval, wordt dat resultaat in ieder geval niet bereikt door een equivalente maatregel. Zoals hiervoor reeds is geoordeeld, is volgens het octrooischrift de specifieke wijze van aanbrenging van de uitsparing immers wezenlijk voor de uitvinding. Een op die wijze aangebrachte uitsparing ontbreekt in de verjongde messen van Philips. Sterker nog, het octrooischrift leert de vakman dat met een uitsparing zoals die is aangebracht in de verjongde messen van Philips, het beoogde resultaat juist niet wordt bereikt. Gelet daarop kan niet worden volgehouden dat de uitsparing in de verjongde messen van Philips in wezen dezelfde functie vervult op in wezen dezelfde wijze.

 

PROCESRECHT - IPR

 

Geen aanhouding grensoverschrijdend verbod Nederlandse gedaagden ondanks nietigheidsverweer
Aanhouding van het oordeel over de inbreuk op de buitenlandse delen van EP 043 is in deze zaak niet nodig, omdat de Nederlandse rechter in dit geval namelijk over de vorderingen van Izumi kan beslissen zonder te hoeven oordelen over de geldigheid van EP 043
.
Het feit dat Philips de nietigheid inroept van EP 043 brengt, ondanks het gegeven dat de buitenlandse rechter op grond van artikel 22 lid 4 EEX-Vo exclusief bevoegd is tot kennisneming van geschillen betreffende de geldigheid van de buitenlandse delen van EP 043 (HvJ EG 13 juli 2007, C04-03, Jur. 2006 I-06509, GAT/LuK), niet mee dat de Nederlandse rechter zijn voornoemde grensoverschrijdende bevoegdheid verliest (HR 30 november 2007, LJN BA9608, Roche-Primus). Aanhouding van het oordeel over de inbreuk op de buitenlandse delen van EP 043 totdat de bevoegde buitenlandse rechter over het nietigheidsverweer heeft geoordeeld, is in deze zaak ook niet nodig. Zoals hierna zal blijken, kan de Nederlandse rechter in dit geval namelijk over de vorderingen van Izumi beslissen zonder te hoeven oordelen over de geldigheid van EP 043.

Geen bevoegdheid Nederlandse rechter jegens buitenlandse gedaagden
Geen bevoegdheid ex artikel 5(3) EEX-Vo omdat inbreuken in Nederland niet gesteld zijn 
Voor de toepassing van artikel 5 lid 3 EEX-Vo is ver-eist dat Izumi stelt dat zich schadebrengende feiten in Nederland hebben voorgedaan of kunnen voordoen die toerekenbaar zijn aan de betreffende gedaagden. Izumi heeft in de dagvaarding, respectievelijk het exploot waarbij gedaagde sub 8 is opgeroepen, echter slechts in algemene zin gesteld dat gedaagden zich schuldig maken aan inbreuk op EP 043, zonder daarbij aan te geven of die inbreuk zich mede in Nederland heeft voorgedaan en zonder het aandeel van de verschillende gedaagden in die gestelde inbreuk te specificeren. Dat is, mede gelet op het feit dat gedaagden 4, 5, 7 en 8 blijkens die exploten gevestigd zijn in respectievelijk het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Italië en Izumi een beroep doet op een octrooi met naast Nederland het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk en Italië als gedesigneerde landen, onvoldoende voor de conclusie dat Izumi in die exploten heeft gesteld dat deze gedaagden verantwoordelijk zijn voor schadebrengende feiten in Nederland.
Geen bevoegdheid ex artikel 6(1) EEX-Vo wegens ontbreken zodanig nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting
De Nederlandse rechter kan, anders dan Izumi heeft betoogd, ook geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 6 lid 1 EEX-Vo. Dat artikel bepaalt dat indien er meer dan één verweerder is, een persoon ook kan worden opgeroepen voor de woonplaats van een van de verweerders, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en berechting. Het Hof van Justitie heeft uitgemaakt dat deze bepaling niet van toepassing is in het kader van een geschil terzake van inbreuk op een Europees octrooi waarbij verscheidende, in verschillende lidstaten gevestigde vennootschappen zijn gedagvaard voor feiten die zij zouden hebben begaan op het grondgebied van een of meer van deze staten (HvJ 13 juli 2006, C-539/03, Jur. 2006, I-06535, Roche-Primus).

 


IEPT20080625, Rb Den Haag, Izumi v Philips