IEPT20080711, HR, Makro v Diesel

13-07-2008 Print this page
IEPT20080711, HR, Makro v Diesel

MERKENRECHT - UITPUTTING

 

Ruimere maatstaf toestemming binnen EER in het verkeer gebrachte goederen?
op grond van het ten tijde van de totstandkoming van de Merkenrichtlijn gevormde communautair acquis, dat bij de invoering van art. 7 zijn gelding heeft behouden, lijkt te kunnen worden geconcludeerd dat voor het aannemen van uitputting ten aanzien van goederen die eerder binnen de EER in het verkeer zijn gebracht een, op de verwezenlijking van de functie van het merk als herkomst- en kwaliteitswaarborg georiënteerde, maatstaf bestaat, die ongetwijfeld ruimer is dan de, op controle door de merkhouder op de eerste verhandeling van de van het merk voorziene waren in de EER georiënteerde, maatstaven van de Davidoff-rechtspraak ten aanzien van goederen die eerder buiten de EER in het verkeer zijn gebracht en vervolgens in de EER worden geïmporteerd.

Vragen van uitleg aan het HvJEG
1. Moeten, in het geval dat waren onder het merk van de merkhouder, maar niet door hem en evenmin met zijn uitdrukkelijke toestemming, eerder binnen de EER in de handel zijn gebracht, voor de beoordeling of dit is gebeurd met (impliciete) toestemming van de merkhouder als bedoeld in art. 7 lid 1 van de Eerste Richtlijn van de Raad van 21 december 1988 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der Lid-Staten (89/104/EEG), dezelfde maatstaven worden aangelegd als in het geval dat zodanige waren eerder door de merkhouder of met diens toestemming buiten de EER in de handel zijn gebracht?
2. Indien het antwoord op vraag 1 ontkennend luidt: welke - al dan niet (mede) aan de hiervoor in 3.6.4.2 genoemde rechtspraak van het Hof van Justitie in zijn arrest van 22 juni 1994 C-9/93, Jur. 1994, p. I-2757, NJ 1995, 480, inzake IHT Danzinger/Ideal Standard, ontleende - maatstaven moeten dan in het in die vraag als eerste genoemde geval worden aangelegd voor de beoordeling of sprake is van (impliciete) toestemming van de merkhouder in de zin van de genoemde richtlijn?

 

PROCESRECHT VRIJ VERKEER

 

Beperkt gezag van gewijsde Spaans arrest geen belemmering van handel tussen de lid-staten
regel van Spaans procesrecht maakt geen onderscheid naar de herkomst van de ingevoerde goederen, en heeft niet tot doel het handelsverkeer met de andere lidstaten te regelen, en dat de beperkingen die hij voor het vrije verkeer van goederen zou kunnen teweeg brengen, zo onzeker en indirect zijn, dat men van de op grond van die regel geldende beperking van de bindende kracht van een rechterlijk vonnis, als hier aan de orde is, niet kan zeggen dat zij de handel tussen de lid-staten belemmert
Bij de beoordeling van deze klachten moet worden vooropgesteld dat de vraag in hoeverre het gezag van gewijsde (bindende kracht) dat wordt toegekend aan de uitspraak van de Spaanse rechter, met vrucht kan worden ingeroepen in de onderhavige procedure, in de eerste plaats moet worden beantwoord aan de hand van art. 33 en 36 EEX-Verordening. Deze artikelen bepalen weliswaar dat in een lidstaat gegeven beslissingen in de overige lidstaten zonder vorm van proces worden erkend en dat in geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing. Zij beogen echter niet elders meer werking aan rechterlijke beslissingen te geven dan deze hebben in de lidstaat van herkomst. Niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat de vraag naar de omvang van het gezag van gewijsde dat aan de beslissing van de Spaanse rechter toekomt en het rechtsgevolg daarvan, wordt bepaald door het recht van Spanje als het land waarin de beslissing is gegeven (vgl. HvJEG 4 februari 1988, 145/86, Jur. 1988, blz. 645, NJ 1990, 209 en HR 12 maart 2004, nr. C02/275, NJ 2004, 284). De bindende kracht die de Spaanse uitspraak in Nederland heeft, wordt dus in de eerste plaats door het Spaanse recht bepaald. Uit de aangevallen rov. 4.10 van het bestreden arrest blijkt dat het hof een oordeel heeft gegeven over de omvang van het gezag van gewijsde van het arrest van het hof te Valencia en tot uitdrukking heeft gebracht dat dit gezag van gewijsde niet kan worden ingeroepen in een procedure waarin (deels) andere partijen procederen dan die welke partij zijn bij de uitspraak van de Spaanse rechter. Klaarblijkelijk berust dit oordeel op de uitleg die het hof geeft aan het Spaanse recht. Die uitleg kan ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het middel bevat geen motiveringsklachten over dit oordeel. Het is niet aan redelijke twijfel onderhevig dat de hiervoor bedoelde regel van Spaans procesrecht geen onderscheid maakt naar de herkomst van de ingevoerde goederen, niet tot doel heeft het handelsverkeer met de andere lidstaten te regelen, en dat de beperkingen die hij voor het vrije verkeer van goederen zou kunnen teweeg brengen, zo onzeker en indirect zijn, dat men van de op grond van die regel geldende beperking van de bindende kracht van een rechterlijk vonnis, als hier aan de orde is, niet kan zeggen dat zij de handel tussen de lid-staten belemmert (vgl. onder meer HvJEG 14 juli 1994, C-379/92, Jur. 1994, p.I-03453).


 

IEPT20080711, HR, Makro v Diesel