MERKENRECHT
Inbreuk door "Bergmerk"
De rechtbank is verder van oordeel dat het aannemelijk is dat de totaalindruk die het Luxus en Premium-merk en het "Bergmerk" op de gemiddelde consument maakt zodanig is, dat die consument een verband kan leggen tussen eerstgenoemde door Fraas gebruikte merken en het laatstgenoemde door Storteboom gebruikte teken.
Voor de rechtbank is doorslaggevend het feit dat in zowel de merken van Fraas als in het teken van Storteboom niet alleen op een dominante en maar ook op een qua vorm gelijke wijze gebruik wordt gemaakt van het woord "olympia" door dat in hoofdletters prominent te plaatsen op de verpakking van door hen op de markt gebrachte producten, zijnde zoals hiervoor is overwogen soortgelijke waren. Opvallend is voorts dat op de sticker die op de doos waarin de kipproducten van Storteboom zijn verpakt enkel het woord "OLYMPIA" staat, derhalve zonder beeldmerk/teken.
Door het gebruiken van genoemd woord op de omschreven wijze en op grond van het feit dat het naar het oordeel van de rechtbank aanduiden van een kipproduct met het teken "OLYMPIA" toch niet als vanzelfsprekend kan worden aangemerkt, roept de totaalindruk van het merk en het teken bij de gemiddelde consument - zeker bij een niet ongebruikelijke vluchtige waarneming van producten - niet alleen een zodanige visuele maar ook, bij het uitspreken van het woord "olympia", een zodanige auditieve gelijkenis op dat die consument een verband kan leggen tussen de merken van Fraas en het door Storteboom gebruikte "Bergmerk".
Relevant publiek is niet het Griekse, maar het Benelux-publiek
Met betrekking tot de vraag bij welk publiek bij toepassing van artikel 2.20. lid 1 sub b BVIE verwarringsgevaar moet worden gewekt in het geval er sprake is van export van inbreukmakende producten, overweegt de rechtbank dat in dit kader artikel 2.20. lid 2 aanhef en onder c BVIE van belang is. In dit artikel-onderdeel is onder meer bepaald dat bij toepassing van lid I van dat artikel onder gebruik van een met een merk overeenstemmend teken mede wordt verstaan het uitvoeren van waren onder dat teken. Nu niet is betwist dat het Storteboom is die op de verpakking van haar producten het "Bergmerk" aanbrengt en vervolgens de-ze exporteert naar Griekenland en, gelet op het voorgaande, uitvoeren (buiten de Benelux) als een gebruikshandeling in de zin van artikel 2.20. lid 1 BVIE dient te worden gezien, is het relevante publiek niet, in dit geval, het Griekse maar het Benelux publiek. In deze zin hebben ook de voorzieningenrechter van deze rechtbank in zijn vonnis van 25 mei 2005, de rechtbank Haarlem (IER 2002, 184 Frico/Unikaas II) en de rechtbank van koophandel Brussel (IER 2000, 17 Unilever/Pauwels) beslist.
PROCESRECHT
Toewijzing nevenvorderingen inbreuk te kwader trouw
ondenkbaar dat Storteboom tot het ontwerp van het teken "Olympia Luxus Hänchen" en het "Bergmerk" is gekomen zonder kennis te hebben van het Luxus en Premium-merk van Fraas
Allereerst overweegt de rechtbank gelet op het tussen partijen ter zake gevoerde debat en gelet op het bepaalde in de artikelen 2.21. lid 4 BVIE met betrekking tot de vraag of het gebruik door Storteboom van de inbreukmakende tekens al of niet te kwader trouw is het volgende. Daargelaten de vraag of -zoals Fraas stelt- de kwader trouw van Storteboom gegeven is enkel door de feiten dat niet zij maar alleen haar gefailleerde rechtsvoorganger (in licentie om baat) gerechtigd was tot het gebruik van de merken van Fraas, aan dat recht een einde is gekomen en in ieder geval aan Storteboom geen licentie (om niet) is verstrekt- is de rechtbank van oordeel dat kwader trouw van Storteboom aannemelijk is nu het -zoals Fraas ook stelt en door Storteboom niet gemotiveerd is betwist- ondenkbaar is dat Storteboom tot het ontwerp van het teken "Olympia Luxus Hänchen" en het "Bergmerk" is gekomen zonder kennis te hebben van het Luxus en Premiummerk van Fraas. De rechtbank gaat dan ook in het hierna volgende ervan uit dat Storteboom de merken van Fraas te kwader trouw heeft gebruikt
Proceskosten
Geen toepassing indicatietarief bij gebreke onderbouwing proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan of ter zake aansluiting te zoeken bij het zogeheten sinds 1 augustus 2008 geldende indicatietarief, omdat ook in dat geval om de redelijkheid van de gemaakte kosten te kunnen beoordelen verwacht mag worden dat een gedetailleerde opgave wordt gedaan van het uurtarief en het aantal gewerkte uren. De vordering zal op basis van het Liquidatietarief worden toegewezen waarbij gelet op de aard van de procedure zal worden uitgegaan van tariefgroep IV
IEPT20080903, Rb Groningen, Fraas v Storteboom (Olympia)