IEPT20080916, CBB, Tabaksverkooppunt op evenement

27-10-2008 Print this page
IEPT20080916, CBB, Tabaksverkooppunt op evenement

TABAKSRECLAME

 

Verboden wijze van uitstallen van verpakkingen
Sobere uitstalling vereist
Naar het College in zijn uitspraak van 20 december 2007 (AWB 06/447 en 06/472, , LJN BC2232) heeft geoordeeld, is sinds de inwerkingtreding van de in artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet geformuleerde norm nog slechts toegestaan een sobere uitstalling van verpakkingen van tabaksproducten, die niet verder strekt dan nodig is om te tonen welk tabaksproduct voor welke prijs wordt verkocht.
Elke presentatie van (de verpakkingen van) tabaksproducten die buiten dit beperkte kader, en dat van de overige limitatief opgesomde uitzonderingen, treedt en binnen de, door de wetgever als alomvattend gekenschetste, definitie van 'reclame' valt, moet worden geacht strijdig te zijn met het verbod op elke vorm van reclame van artikel 5, eerste lid, Tabakswet.
In het concrete geval kan dit betekenen dat de omstandigheid dat de uitstalling van verpakkingen van te koop aangeboden tabaksproducten op zichzelf als reguliere presentatie binnen de termen van voornoemde uitzondering zou vallen, onverlet laat dat overtreding van het alomvattende reclameverbod kan worden verweten indien overigens op een daarmee onverenigbare wijze de aandacht op te koop aangeboden tabaksproducten is gevestigd.
Zelfs al zou de uitstalling van de te koop aangeboden pakjes sigaretten in de toonbank op zichzelf binnen de termen van bovengenoemde uitzondering op het reclameverbod vallen, laat dit onverlet dat naar het oordeel van het College ten tijde van bedoelde evenementen de tabaksproducten overigens zodanig zijn gepresenteerd dat deze presentatie als geheel, gezien de vele aandachttrekkende elementen aan zowel de binnenzijde van het verplaatsbare tabaksverkooppunt als de buitenzijde daarvan, op met het reclameverbod onverenigbare wijze de aandacht van het aanwezige publiek op te koop aangeboden tabaksproducten vestigt.
Daarbij moet onder meer worden gedacht aan de aan de achterwand van het tabaksverkooppunt bevestigde, al dan niet verlichte, vitrines waarin pakjes sigaretten op een opvallende wijze zijn gerangschikt, het omvangrijke op het tabaksverkooppunt gemonteerde bord met in grote letters het opschrift "Cigarettes", de naar één of meer aangeboden merken verwijzende kleurstelling van zowel de binnenzijde als de buitenzijde van het tabaksverkooppunt alsook de bijzondere vormgeving van het verplaatsbare tabaksverkooppunt zelf (een hier te lande niet gangbaar Amerikaans model schoolbus en caravan).
6.8  Het College is van oordeel dat deze wijze van presenteren van te koop aangeboden tabaksproducten niet binnen de grenzen van de uitzondering op het reclameverbod valt en ten doel heeft de verkoop van tabaksproducten te bevorderen, dan wel daaraan bekendheid te geven of het aan te prijzen. De presentaties van te koop aangeboden tabaksproducten dienen dan ook te worden aangemerkt als een vorm van reclame die ingevolge artikel 5, eerste lid, Tabakswet is verboden.

 

Geen reden tot matiging boete van € 45.000
A behoort tot de multinationale ondernemingen waarop de wetgever bij introductie van de hoge maximale boete en de verschillende hiervoor bedoelde boeteregimes het oog heeft gehad
.
Bij de beoordeling of de door de bijlage bij de Tabakswet voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zonodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd - welke beoordeling naar het College eerder heeft geoordeeld (verwezen zij naar de uitspraak van 15 december 2006, AWB 06/42, LJN AZ5787) binnen het kader van artikel 11b, derde lid, Tabakswet kan en behoort plaats te vinden - zijn het College geen feiten of omstandigheden gebleken die tot de conclusie leiden dat het in de bijlage bij de Tabakswet aangewezen boetebedrag van € 45.000,- in de voorliggende gevallen niet in redelijke verhouding staat tot de ernst en verwijtbaarheid van de geconstateerde overtreding van de Tabakswet.
A behoort tot de multinationale ondernemingen waarop de wetgever bij introductie van de hoge maximale boete en de verschillende hiervoor bedoelde boeteregimes het oog heeft gehad. Met betrekking tot de stelling van A dat de hoogte van de boete niet is afgestemd op de omstandigheid dat voor haar geen of slechts zeer beperkt commercieel voordeel uit het gebruik van de tabaksverkooppunten voortvloeide, overweegt het College dat de wetgever met het hoge boetebedrag voor tabaksfabrikanten onder meer heeft beoogd calculerend gedrag te voorkomen. Dat met de aanwezigheid van een tabaksfabrikant als A op evenementen als de onderhavige niet of nauwelijks commercieel gewin valt te behalen, acht het College, gelet op de moeite die zij zich getroost om deze activiteiten voort te kunnen zetten, niet erg geloofwaardig. Verder is naar het oordeel van het College van betekenis dat de overtredingen zijn begaan tijdens grootschalige op hoofdzakelijk jongeren gerichte evenementen. Ook overigens zijn naar het oordeel van het College geen feiten en omstandigheden aan te wijzen op grond waarvan de overtredingen als minder ernstig of verwijtbaar zijn aan te merken. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat A slechts in beperkte mate is getreden buiten de grenzen van hetgeen op grond van het in artikel 5, derde lid, aanhef en onder b, Tabakswet bepaalde is toegestaan: van een bescheiden presentatie van tabaksproducten is geen sprake geweest. De stelling van A dat zij er ten tijde van de overtredingen op mocht vertrouwen dat de betrokken tabaksverkooppunten niet binnen de werkingssfeer van het reclameverbod zouden vallen, aangezien sprake was van recente wetgeving zodat zij op dat moment niet kon worden geacht bekend te zijn met zowel de uitleg van de wettelijke bepalingen als de wijze waarop de minister van zijn sanctiebevoegdheden gebruik zou maken, leidt het College evenmin tot een andersluidend oordeel. Het College is niet gebleken dat de minister op enig moment het uitgangspunt heeft verlaten dat in tabaksverkooppunten het assortiment aan tabaksproducten op een reguliere, uniforme wijze mag worden getoond, maar dat het niet is toegestaan deze presentatie zodanig vorm te geven dat deze op zichzelf verkoopbevorderend werkt.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de minister bij oplegging van de boetes derhalve terecht geen aanleiding gezien toepassing te geven aan de in artikel 11b, derde lid, Tabakswet neergelegde matigingsbevoegdheid.

 

IEPT20080916, CBB, Tabaksverkooppunt op evenement