AUTEURSRECHT
Reciprociteitstoets – artikel 2(7) BC
• Die toets strekt ertoe dat aan een voorwerp als werk van toegepaste kunst auteursrechtelijk geen bescherming wordt geboden als die in het land van oorsprong niet aan dit voorwerp toekomt.
• De rechter zal dan ook bij het uitvoeren van die toets dienen te letten op alle factoren die in het land van oorsprong bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja, in hoeverre de partij die in Nederland aanspraak maakt op auteursrechtelijke bescherming van het betrokken voorwerp als werk van toegepaste kunst, in het land van oorsprong een zodanige bescherming geniet.
• Is bij deze toets gebleken dat in het land van oor-sprong auteursrechtelijke bescherming aan het be-trokken voorwerp als werk van toegepaste kunst toekomt, dan zal de rechter vervolgens naar de hier te lande geldende regels hebben te beoordelen of die bescherming ook in Nederland moet worden ver-leend.
• Bewijslast op partij die auteursrechtelijke bescherming claimt
Bewijsoordeel in andere zaak ontheft Hof niet van zelfstandige beoordeling
• Die bewijsoordelen, gegeven in een andere zaak tussen deels andere partijen, onthieven het hof bo-vendien niet van een zelfstandige beoordeling van het in de onderhavige zaak door MAG aangedragen bewijs en konden evenmin in de weg staan aan even-tuele verdere bewijslevering door MAG in de on-derhavige zaak, dat door haar is aangeboden.
MERKENRECHT
Nietigheid merk kan ook als verweer ingeroepen, geen nietigheidsvordering vereist
Onderdeel II.1 neemt tot uitgangspunt dat in de feitelij-ke instanties de geldigheid van de beide vormmerken niet met een reconventionele vordering is bestreden - behoudens de reconventionele vordering van PP Im-pex, die in hoger beroep niet meer aan de orde was - en dat ook anderszins de merken geen inzet zijn geweest van een nietigheids- of vervallenverklaringsprocedure, en verbindt daaraan het gevolg dat in appel diende te worden uitgegaan van de geldigheid van de vormmer-ken. Het onderdeel faalt want berust op een onjuiste rechtsopvatting.
• Het miskent immers dat in een geding zoals het onderhavige waarin een Benelux-merkrecht wordt ingeroepen, de betwisting van dat merkrecht ook kan bestaan in de stelling dat het merk nietig is om-dat het elk onderscheidend vermogen mist zodat geen merkrecht is verkregen.
ONGEOORLOOFDE MEDEDINGING
Geen restrictieve toepassing artikel 14(8) BTMW
• In het Prince-arrest is beslist dat indien aan een op nationaal recht inzake ongeoorloofde mededin-ging gegronde vordering, behalve handelingen die naar hun aard, op de voet van het in lid 1 van art. 14 BTMW (oud) bepaalde, vallen aan te merken als "inbreuk op een tekening of model", mede andere gedragingen ten grondslag zijn gelegd, die vorde-ring alleen dan voor toewijzing in aanmerking kan komen indien het feitenbestand, ook indien de als inbreuk aan te merken handelingen buiten be-schouwing worden gelaten, naar het toepasselijke nationale recht ongeoorloofde mededinging ople-vert.
• In dat geval staat art. 14 lid 8 BTMW (oud) enkel dan niet in de weg aan het uitspreken van een verbod van, of toewijzing van schadevergoeding ter zake van een als inbreuk aan te merken handeling, indien zulk een verbod of schadevergoeding onder de gegeven omstandigheden de enig passende wijze van redres van de ongeoorloofde mededinging vormt.
Aan deze maatstaf voldoen de door MAG aangevoerde "bijkomende omstandigheden", waarnaar het onderdeel verwijst en zoals vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.62, niet, zoals is uiteengezet in die conclusie onder 4.65.
Vragen van uitleg met betrekking tot het Protocol houdende wijziging van de (thans voormalige) Een-vormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen, van Brussel van 20 juni 2002
1. Dient art. IV van het Protocol houdende wijziging van de Eenvormige Beneluxwet inzake tekeningen of modellen van Brussel van 20 juni 2002, aldus te worden uitgelegd dat onder de in dat artikel ge-noemde handelingen moeten worden begrepen de handelingen waartegen de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten krachtens de tekst van art. 14 lid 8 BTMW, zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dat Protocol?
2. Indien vraag 1 ontkennend beantwoord wordt, dient dan nochtans als regel van overgangsrecht te worden aangenomen dat artikel 14 lid 1 BTMW, zoals gewijzigd bij het in vraag 1 genoemde Proto-col, niet van toepassing is op handelingen die worden verricht door degene die daarmee vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit Protocol was be-gonnen, indien de houder van de tekening of het model zich niet kon verzetten tegen deze handelin-gen krachtens art. 14 lid 8 BTMW zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van dit Protocol?