IEPT20120209, HvJEU, Luksan v van der Let

02-03-2012 Print this page
IEPT20120209, HvJEU, Luksan v van der Let

AUTEURSRECHT

 

Exploitatierechten van cinematografische werk dienen van rechtswege toe te komen aan hoofdregisseur.
• Gelet op het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat de artikelen 1 en 2 van richtlijn 93/83 en de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2001/29, junctis de artikelen 2 en 3 van richtlijn 2006/115 en artikel 2 van richtlijn 2006/116, aldus moeten worden uitgelegd dat de exploitatierechten van het cinematografische werk als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn (reproductierecht, recht op uitzending per satelliet en elk ander recht van mededeling aan het publiek door middel van de beschikbaarstelling aan het publiek), van rechtswege rechtstreeks en oorspronkelijk toekomen aan de hoofdregisseur.
• Bijgevolg moeten deze bepalingen aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling waarbij deze exploitatierechten van rechtswege en uitsluitend aan de producent van het betrokken werk worden toegekend.

 

Weerlegbaar vermoeden van overdracht exploitatierechten cinematografische werken toegestaan
• Gelet op het voorgaande moet op vraag 2a worden geantwoord dat het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid laat om te voorzien in een vermoeden van overdracht van de exploitatierechten van het cinematografische werk als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn (recht op uitzending per satelliet, reproductierecht en elk ander recht van mededeling aan het publiek door middel van de beschikbaarstelling aan het publiek), aan de producent van het cinematografische werk, vooropgesteld dat dit vermoeden weerlegbaar is zodat de hoofdregisseur van dit werk iets anders kan overeenkomen.

 

Recht op billijke compensatie voor privégebruik dient rechtstreeks toe te komen aan hoofdregisseur als auteur
• Gelet op het voorgaande moet op vraag 2b worden geantwoord dat het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het recht op de in artikel 5, lid 2, sub b, van richtlijn 2001/29 bedoelde billijke compensatie op grond van de zogenoemde „uitzondering voor het kopiëren voor privégebruik” van rechtswege rechtstreeks en oorspronkelijk moet toekomen aan de hoofdregisseur van het cinematografische werk in zijn hoedanigheid van auteur van dit werk.

 

Geen vermoeden van overdracht recht op billijke vergoeding voor privégebruik toegestaan
• dat het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten niet de mogelijkheid laat om te voorzien in een vermoeden van overdracht van het aan de hoofdregisseur van het cinematografische werk toekomende recht op een billijke compensatie aan de producent van dit werk, ongeacht of dit vermoeden onweerlegbaar is dan wel daarvan kan worden afgeweken.

 

IEPT20120209, HvJEU, Luksan v van der Let