Schoenenreus dient te bewijzen dat sprake is van legale parallelimport

22-03-2013 Print this page
IEPT20130319, Hof Den Bosch, Converse v Schoenenreus
(Met dank aan Niels Mulder en Leonie Kroon, DLA Piper)

Vast staat dat de betrokken schoenen van Schoenenreus zijn voorzien van het merk van Converse en dat Schoenenreus geen toestemming van Converse heeft verkregen voor dit merkgebruik, zodat in beginsel sprake is geweest van merkinbreuk door Schoenenreus. Schoenenreus beroept zich er echter op dat sprake is van legale parallelimport en zal dit moeten bewijzen, nu er geen sprake is van omkering van de bewijslast. Schoenenreus heeft namelijk onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een concreet en reëel gevaar voor afscherming van de nationale markten bestaat.

MERKENRECHT – PROCESRECHT

Converse-schoenenzaak. Vervolg op IEPT20110323. Converse heeft 400 paar op Converse-schoenen lijkende schoenen bij Schoenenreus aangetroffen en in beslag genomen, en vordert een inbreukverbod. Deze vordering was in eerste aanleg primair gebaseerd op de stelling dat het om namaakschoenen zou gaan, maar in hoger beroep heeft Converse het namaakverwijt laten varen en beroept zij zich nu op het feit dat er sprake is van merkinbreuk.

Vast staat dat de betrokken schoenen zijn voorzien van het merk van Converse en dat Schoenenreus geen toestemming in de zin van artikel 2.20 lid 1 aanhef en sub a BVIE heeft verkregen voor het gebruik van het merk van Converse (ro. 7.4.7), zodat in beginsel sprake is geweest van merkinbreuk door Schoenenreus. Schoenenreus beroept zich er echter op dat er sprake is van legale parallelimport; partijen twisten nu over de vraag op welke partij de bewijslast rust. Het hof legt het HvJEU-arrest Van Doren/Lifestyle als volgt uit:

“Resumerend: in het kader van het op art. 2:23 lid 3 BVIE gegronde verweer van Schoenenreus dat de gewraakte schoenen via legale parallelimport binnen de EER zijn verkregen rust op haar de bewijslast daarvan. Indien zij echter kan aantonen dat er een concreet en reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd, dan wel indien het [red: exclusieve] distributiestelsel zoals dat door Converse wordt gehanteerd dusdanig is ingericht dat daaruit reeds voortvloeit dat er een reëel gevaar bestaat dat de nationale markten worden afgeschermd, behoeft Schoenenreus het in beginsel op haar rustende bewijs van omstandigheden als bedoeld in art. 2:23 lid 3 BVIE niet te leveren. (...) In dat geval (...) zou de bewijslast dus worden omgekeerd en op Converse komen te rusten.”

Schoenenreus heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een concreet en reëel gevaar voor afscherming van de nationale markten bestaat. Uit een analyse van de overeenkomsten met de alleenvertegenwoordigers van Converse blijkt dit niet en hoewel Schoenenreus heeft geopperd dat zich de situatie zou kunnen voordoen waarin Converse druk uitoefent op deelnemers van haar distributiesysteem om niet aan derden te leveren, heeft zij geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit dit blijkt. Dit leidt tot de conclusie dat de grieven van Converse slagen en dat Schoenenreus dient te bewijzen dat er sprake was van legale parallelimport.

Het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en Schoenenreus dient alsnog in de gelegenheid te worden gesteld haar stellingen te bewijzen. De zaak wordt door het hof terugverwezen naar de rechtbank ter verdere afdoening, waarbij naar het oordeel van het hof rekening kan worden gehouden met een veroordeling van Schoenenreus tot vergoeding van 75% van de aan de zijde van Converse gevallen kosten.

Lees het arrest hier. De full text doorzoekbare pdf van het arrest volgt.