Aanleveren van programmadragende signalen via niet voor algemene publiek toegankelijke verbinding geen mededeling aan het publiek

28-03-2014 Print this page
IEPT20140328, HR, Norma v NL Kabel

Met dank aan Thijs van Aerde en Rob Meijer (Houthoff Buruma), Jurriaan Jansen en Jeroen van Hezewijk (Freshfields Bruckhaus Deringer)

Begrip ‘(mededeling aan) het publiek’ ook geharmoniseerd met betrekking tot naburige rechten. Aanleveren van programmadragende signalen door omroepen via niet voor algemene publiek toegankelijke één-op-één verbinding geen mededeling aan het publiek. Bepaalbaarheidstoets heeft betrekking op elk van de over te dragen naburige rechten. Hof had terzake van de ‘categorie A-inbreuken’ moeten ingaan op verweer NLKabel met betrekking tot de mogelijkheid van contractuele afwijking of afzonderlijke overdracht van rechten.Proceskosten 1019h Rv: € 116.806,48.

NABURIGE RECHTEN

Vervolg op IEPT20120410 (hof) en IEPT20090128 (rb). In het arrest van 10 april 2012 heeft het hof bepaald dat er geen sprake is van primaire openbaarmaking bij het aanleveren van programmadragende signalen aan de kabelexploitanten en dus geen heruitzenden door de kabelaars. Daarnaast bepaalde het hof dat een levering van ‘al het repertoire waarop een uitvoerende kunstenaar rechten verwerft’ nietig is wegens onvoldoende bepaaldheid. Het principale beroep wordt afgewezen. Het incidentele beroep treft deels doel.

Het begrip ‘mededeling aan het publiek’ is ook voor de naburige rechten geharmoniseerd, omdat deze begrippen in zowel de Auteursrechtrichtlijn, de SatKabRichtlijn en de Verhuurrichtlijn worden gebruikt, terwijl deze richtlijnen nauw met elkaar samenhangen. Het hof mocht daarom vaststellen dat omdat het aanleveren van programmadragende signalen door de omroepen  via een niet voor het algemene publiek toegankelijke één-op-één- verbinding tussen de omroepen en de kabelexploitanten geen mededeling aan het publiek is. Er wordt immers niet een onbepaald aantal potentiële kijkers en overigens een vrij groot aantal personen bereikt. Door te oordelen dat alle over te dragen naburige rechten aan de hand van de leveringsakte (in dit geval de exploitatieovereenkomsten) moeten kunnen worden geïdentificeerd, heeft het hof geen aanvullend vereiste in de bepaalbaarheidstoets geïntroduceerd, doch slechts tot uitdrukking gebracht dat die eis betrekking heeft op elk van de over te dragen goederen. De eis van voldoende bepaaldheid uit 3:84 lid 2 BW geldt namelijk ook voor overdracht van toekomstige goederen en naburige rechten. 

Het incidentele beroep onder andere betreft het verweer dat Norma het in art. 14a lid 1 WNR bedoelde recht van de uitvoerende kunstenaar om toestemming voor heruitzending te geven niet kan uitoefenen, omdat dat recht in de regel niet meer aan de uitvoerende kunstenaar toekomt maar aan de producent, krachtens afzonderlijke overeenkomst van overdracht, of het wettelijk vermoeden van overdracht als bedoeld in art. 45d Aw jo. art. 4 WNR. De Hoge Raad bepaalt dat het Unierecht zich hier niet tegen een dergelijk vermoeden van overdracht verzet, waarbij wordt verwezen naar punt 24 van het Uradex-arrest. Het hof had moeten ingaan op dit verweer, omdat bij de door NLKabel c.s. gestelde (afzonderlijke) overdracht van rechten door de uitvoerende kunstenaar aan de producent, Norma geen bevoegdheid meer kan ontlenen aan art. 14a WNR.

De Hoge Raad kan de zaak zelf afdoen en stelt dat het verweer met betrekking tot de door Norma gestelde ‘categorie A-inbreuken’ een onderzoek naar de vraag of ten aanzien van de door Norma gestelde categorie A inbreuken ten aanzien van televisieprogramma's sprake is geweest van een andersluidende overeenkomst tussen de uitvoerende kunstenaar en de producent en of ten aanzien van de radioprogramma's sprake is geweest van een afzonderlijke overdracht van rechten aan de producent vereist. Een dergelijk onderzoek kan niet zinvol in de hoofdprocedure plaatsvinden, gezien het collectieve karakter van de vordering van Norma, maar dient in de schadestaatprocedure plaats te vinden. Het arrest van het hof wordt daarom voor zoverre aangepast. Norma moet als in ongelijk gestelde partij op grond van artikel 1019h Rv € 116.806,48 betalen.



IEPT20140328, HR, Norma v NLKabel