Jurisprudentie onderscheidend vermogen driedimensionele merken toegepast op tweedimensionaal vorm/beeldmerk

15-05-2014 Print this page
IEPT20140515, HvJEU, Louis Vuitton v BHIM

Gerecht EU heeft terecht jurisprudentie over het onderscheidend vermogen van driedimensionale merken op het onderhavige tweedimensionaal vorm/beeldmerk voor een sluitmechanisme toegepast. Deze jurisprudentie moet ook worden toegepast als slechts een deel van het aangeduide product door het merk wordt weergegeven, omdat het merk dan niet meer bestaat uit een teken dat onafhankelijk is van het uiterlijk van het product dat het aanduidt en daardoor geen indicatie van de commerciële herkomst van het product kan zijn.

 

Hogere voorziening tegen het oordeel van het Gerecht EU van 14 december 2011 (B9 10550) over een beeldmerk/vormmerk bestaande uit de weergave van een sluitmechanisme. Het Gerecht EU oordeelde dat het merk slechts voor een gedeelte van de geclaimde waren niet-onderscheidend en nietig was en vernietigde het oordeel van het BHIM.  De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

Louis Vuitton klaagt over schending van artikel 7(1)(b) van de Gemeenschapsmerkenverordening, omdat  het Gerecht EU de jurisprudentie met betrekking tot het onderscheidend vermogen van driedimensionale merken die lijken op het product dat ze aanduiden op het onderhavige tweedimensionale merk heeft toegepast. Volgens het Hof van Justitie EU is deze jurisprudentie ook van toepassing op vorm/beeldmerken die een tweedimensionale voorstelling van een product vormen, ook als slechts een deel het aangeduide product wordt weergegeven. In een dergelijk geval bestaat het merk niet meer uit een teken dat onafhankelijk is van het uiterlijk van het product dat het aanduidt, waardoor het moet worden gezien als een beeldmerk dat het hele product weergeeft. Het publiek ziet in een dergelijk geval het merk als voorstelling van een interessant of aantrekkelijk detail van het product, en niet als een indicatie van de commerciële herkomst van het product. Het Gerecht EU heeft voorts terecht bij zijn oordeel over het onderscheidend vermogen van het onderhavige merk onderzocht of het merk voldoende afwijkt van de norm van wat in de betrokken sector gangbaar is.

 

Het Gerecht EU  heeft geen bewijsregels overtreden door te oordelen dat een verzoeker, die ondanks de analyse van het BHIM stelt dat een merk onderscheidend is, zelf met specifiek bewijs moet komen om dat onderscheidend vermogen aan te tonen. Het incidentele beroep van het BHIM wordt afgewezen.

 

IPPT20140515, ECJ, Louis Vuitton v OHIM