Rechtmatig belang dat werk niet met discriminerende boodschap van parodie wordt geassocieerd

03-09-2014 Print this page
IEPT20140903, HvJEU, Deckmyn en Vrijheidsfonds v Vandersteen

Begrip “Parodie” is autonoom Unierechtelijk begrip. Wezenlijke kenmerken parodie: dat een bestaand werk wordt nagebootst doch met duidelijke verschillen en aan humor wordt gedaan of de spot wordt gedreven. Auteursrechthebbende heeft in beginsel rechtmatig belang bij dat werk niet met discriminerende boodschap van parodie wordt geassocieerd. Parodie hoeft geen ander oorspronkelijk karakter te vertonen dan louter duidelijke verschillen met geparodieerde oorspronkelijk werk, hoeft niet aan andere persoon dan auteur van oorspronkelijke werk te worden toegeschreven, betrekking op oorspronkelijke werk zelf te hebben of bron van oorspronkelijke werk te vermelden. Evenwicht tussen belangen auteursrechthebbende en vrijheid van meningsuiting vereist.

 

AUTEURSRECHT - PARODIE

 

Uit het perscommuniqué: "J. Deckmyn, lid van het Vlaams Belang (een Vlaamse politieke partij), heeft kalenders voor 2011 verspreid tijdens een nieuwjaarsreceptie die de stad Gent had georganiseerd. Op de voorzijde van deze kalenders was een tekening afgebeeld die geleek op die op de voorzijde van een stripalbum van Suske en Wiske, namelijk „De Wilde Weldoener”, dat Willy  Vandersteen in 1961 had getekend. De oorspronkelijke tekening toonde een  hoofdpersonage van de stripreeks, gekleed in een wit gewaad, terwijl dat personage  muntstukken uitstrooide voor personen die ze probeerden op te rapen. Op de tekening die  op de kalenders van J. Deckmyn was afgebeeld, was dit personage vervangen door de  burgemeester van de stad Gent en waren de personen die de muntstukken opraapten,  vervangen door gesluierde en gekleurde figuren. [...] Het Hof van Beroep te Brussel heeft het Hof van Justitie gevraagd te verduidelijken aan welke voorwaarden een werk moet voldoen om als parodie te kunnen worden aangemerkt. [...]

 

In zijn arrest van heden herinnert het Hof in de eerste plaats eraan dat het begrip parodie  moet worden gedefinieerd overeenkomstig de gebruikelijke betekenis ervan in de  omgangstaal, rekening houdend met de context waarin het wordt gebruikt en met de door de   richtlijn nagestreefde doelstellingen. In dit verband merkt het Hof op dat in de omgangstaal  een parodie als wezenlijke kenmerken heeft dat, enerzijds, een bestaand werk wordt  nagebootst doch met duidelijke verschillen en, anderzijds, aan humor wordt gedaan of  de spot wordt gedreven. Daarentegen dient een parodie geen ander eigen oorspronkelijk karakter te vertonen  dan louter duidelijke verschillen met het geparodieerde oorspronkelijke werk. Evenmin  is vereist dat de parodie aan een andere persoon dan de auteur van het oorspronkelijke  werk kan worden toegeschreven of dat de parodie op het oorspronkelijke werk betrekking  heeft of de bron van het geparodieerde werk vermeldt.

 

In de tweede plaats benadrukt het Hof dat de toepassing van de bij de richtlijn ingevoerde  beperking ten aanzien van de parodie een rechtvaardig evenwicht in acht moet nemen  tussen, enerzijds, de belangen en de rechten van de auteurs en andere rechthebbenden en,  anderzijds, de vrije meningsuiting van de persoon die zich beroept op deze beperking.  Dienaangaande stelt het Hof vast dat indien een parodie een discriminerende  boodschap weergeeft (bijvoorbeeld door gewone personages te vervangen door  gesluierde en gekleurde figuren), de houders van de rechten op het geparodieerde werk in beginsel rechtmatig belang erbij hebben dat hun werk niet met deze boodschap  wordt geassocieerd.

 

Het staat aan de Belgische rechter om, rekening houdend met alle omstandigheden van het  geval, te oordelen of de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie het  rechtvaardige evenwicht tussen de uiteenlopende belangen van de betrokkenen in acht  neemt."

 

IEPT20140903, HvJEU, Deckmyn en Vrijheidsfonds v Vandersteen

 

Lees het perscommuniqué hier.