Terecht verbod om (passages uit) dagboek moeder Vaatstra te publiceren

20-03-2015 Print this page
IEPT20150317, Hof Amsterdam, Dagboek moeder Vaatstra
(Met dank aan Y. Moszkowicz, Moszkowicz advocaten)

Dagboek van moeder van Vaatstra auteursrechtelijk beschermd. Hoofdstuk 4 van boek appellanten maakt inbreuk op auteursrecht dagboek: zodanige overeenstemming dat het een ongeautoriseerde bewerking is en geen nieuw oorspronkelijk werk. Onvoldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] toestemming heeft gegeven voor publicatie. Geen beroep op citaatrecht: (gestelde) verstrekking van het dagboek in kader van onderzoek naar moord Vaatstra geen rechtmatige openbaarmaking in zin van artikel 15a Aw. Onvoldoende aannemelijk dat is geciteerd uit toespraken van [geïntimeerde] en [A], die waren gebaseerd op dagboek. Straat- en contactverbod afgewezen.

 

AUTEURSRECHT

 

Kort geding. Hoger beroep tegen IEPT20131218, waarin het appellanten is verboden om passages uit het dagboek van de moeder van de vermoorde Marianne Vaatstra op te nemen in hun boek, aangezien het dagboek auteursrechtelijk beschermd is en het beroep op citaatrecht niet werd gehonoreerd. Het vonnis wordt deels vernietigd.

Het hof oordeelt net zoals de voorzieningenrechter dat het dagboek van de moeder van Vaatstra ([geïntimeerde]) auteursrechtelijk beschermd is, aangezien het een verslag van hetgeen zij ten tijde van de moord op haar dochter en de jaren nadien heeft meegemaakt en hoe zij een en ander heeft ervaren. Het dagboek is de schepping van [geïntimeerde] en draagt derhalve (in hoge mate) haar persoonlijke stempel.

 

Het in mei 2014 gepubliceerde hoofdstuk 4 van het boek van appellanten maakt volgens het hof inbreuk op het auteursrecht van [geïntimeerde]. Hoewel er een aantal verschillen zijn, met name dat het dagboek in de ik-vorm is geschreven en hoofdstuk 4 van het boek in de zij-vorm, vertoont hoofdstuk 4 van het boek zodanige overeenstemming met het dagboek, dat het een ongeautoriseerde bewerking is en geen nieuw oorspronkelijk werk. Dat [geïntimeerde] zich tegen de publicatie van hoofdstuk 4 kan verzetten is niet in strijd met het recht van appellanten om eventuele misstanden bij het vervolgingsonderzoek naar de moord van Marianna Vaatstra aan de kaak te stellen. Ook is onvoldoende onderbouwd dat het auteursrecht van [geïntimeerde] moet wijken voor de vrijheid van meningsuiting van appellanten.

 

Appellanten hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] toestemming zou hebben gegeven voor publicatie van een boek waarin haar dagboek is opgenomen. Voor zover het dagboek aan appellanten en anderen is verstrekt geschiedde dit in het kader van het onderzoek naar de dader van de moord, zodat deze verstrekking geen toestemming impliceerde voor de publicatie op de website dan wel in het boek. Ook het beroep op citaatrecht faalt. De (veronderstelde) verstrekking in het kader van het onderzoek naar de dader van de moord is niet te beschouwen als een rechtmatige openbaarmaking in de zin van artikel 15a Aw, op basis waarvan appellanten het recht hebben om het dagboek te citeren. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij in hoofdstuk 4 van het boek hebben geciteerd uit (rechtmatig openbaargemaakte) toespraken van [geïntimeerde] en [A], die waren gebaseerd op het dagboek. Het hof oordeelt dat het verbod om de inhoud van het dagboek te delen terecht is toegewezen en wijst het verbod van hoofdstuk 4 van het boek en vernietiging van reeds gedrukte exemplaren toe.

 

In het incidenteel appel wordt het gevorderde  straat- en contactverbod afgewezen. Nu [appellant sub 1] [geïntimeerde] kennelijk niet meer belt, maar slechts (éénmaal) de boeken van appellanten in haar woonplaats heeft uitgedeeld, is te weinig gesteld voor toewijzing van het verbod. Bovendien valt niet in te zien dat [geïntimeerde] nog een spoedeisend belang heeft bij het door haar verlangde verbod. Ook jegens [appellant sub 2] in onvoldoende gesteld om een straat- en contactverbod toe te wijzen.

 

Nu [geïntimeerde] niet betwist dat enkel [appellant sub 1] de gewraakte website beheert, kan niet van [appellant sub 2] worden gevergd dat hij de gevorderde bevelen m.b.t. de website opvolgt. Nu partijen in eerste aanleg over en weer in het ongelijk zijn gesteld (ook ten aanzien van de op auteursrecht gebaseerde vorderingen) moeten de gedingkosten worden gecompenseerd. Aangezien ook de grieven gedeeltelijk slagen en gedeeltelijk falen,  worden de proceskosten in hoger beroep ook gecompenseerd.

 


IEPT20150317, Hof Amsterdam, Dagboek moeder Vaatstra

(ECLI-versie)