Proceskostenveroordeling van € 161.428,75 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard

26-03-2015 Print this page
IEPT20150324, Hof Den Haag, Wanglong v Rhodia

Dagvaarding in hoger beroep niet nietig: eis Rhodia voldoende duidelijk omschreven. Proceskostenveroordeling uit IEPT20141121 alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard: Wanglong loopt serieus verhaalsrisico als zij proceskosten niet op korte termijn kan executeren.

 

PROCESRECHT

 

Hoger beroep tegen IEPT20141121 (vzgr), waarin de vorderingen van Rhodia zijn afgewezen en Rhodia in de proceskosten is veroordeeld aan de zijde van Wanglong ten hoogte van € 161.428,75. De proceskostenveroordeling werd niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat gedaagden dat niet hebben gevorderd en er geen aanleiding was voor ambtshalve toewijzing, mede gelet op het uitdrukkelijke bezwaar van Rhodia. Wanglong vordert nu in hoger beroep onder meer dat de proceskostenveroordeling wel uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.

 

Wanglong stelt dat als gevolg van diverse door Rhodia gedane limiterings- en hulpverzoeken, inmiddels sprake is van vijf verschillende sets van de conclusies van EP 627 en dat Rhodia heeft nagelaten aan te geven op welke set zij haar vorderingen nu precies (primair, subsidiair etc.) baseert, waardoor de dagvaarding nietig zou moeten worden verklaard. Het hof wijst de vordering af nu de dagvaarding in hoger beroep niet de middelen waarop het hoger beroep is gegrond hoeft uit te drukken (artikel 343 Rv), terwijl de eis van Rhodia in haar dagvaarding in hoger beroep voldoende duidelijk is omschreven. De beslissing van het verzoek van Wanglong om in het geval haar vordering wordt afgewezen twee hulpverzoeken en limiteringsverzoeken buiten beschouwing te laten wordt  aangehouden. Voor zover dit verzoek al als incidentele vordering als bedoeld in artikel 208 Rv moet worden beschouwd, geldt dat de zaak niet meebrengt dat daarop eerder dan in de hoofdzaak moet worden geoordeeld.

 

Het hof verklaart de proceskostenveroordeling alsnog uitvoerbaar bij voorraad. In het incident moet ervan worden uitgegaan dat Wanglong, bij wie het belang bij de artikel 234 Rv-vordering wordt voorondersteld een serieus verhaalsrisico loopt wanneer zij haar aanzienlijke proceskostenveroordeling niet op korte termijn kan executeren. Een brief van de raadsman van Rhodia aan Wanglong duidt hierop, aangezien hierin wordt aangegeven dat de procedure voor Rhodia “van levensbelang” is en dat Rhodia als zij haar octrooi niet kan handhaven “haar fabrieken” zal moeten sluiten.

 

De beslissing op de laatste vordering van Wanglong wordt ook aangehouden, aangezien dit geen incident is waarop “eerst en vooraf” moet worden beslist. Vordering c) behelst immers niet een voor alle weren ten gronde gevoerd bevoegdheidsverweer maar een al eerder gevoerd bevoegdheidsverweer dat in appel opnieuw aan de orde wordt gesteld. Voor zover de vordering als incidentele vordering ex artikel 208 Rv moet worden beschouwd, geldt eveneens dat de zaak niet meebrengt dat daarop eerder dan in de hoofdzaak moet worden geoordeeld.

 

IEPT20150324, Hof Den Haag, Wanglong v Rhodia

 

(kopie origineel arrest)