Prejudiciële vragen over toepasselijkheid Beschermingstermijnrichtlijn op vervallen auteursrechten

30-03-2015 Print this page
IEPT20150327, BenGH, Montis
(Met dank aan Ruby Nefken, Van der Steenhoven Advocaten)

Prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU over toepasselijkheid Beschermingstermijnrichtlijn op door niet (tijdig) afleggen instandhoudingsverklaring vervallen auteursrechten


AUTEURSRECHT

 

Tussenarrest. Vervolg op IEPT20131213 (HR), waarin prejudiciële vragen werden gesteld aan het Benelux-Gerechtshof over het overgangsrecht met betrekking tot vervallen van artikel 21(3) (oud) BTMW. Zie ook IEPT20111227 (tussenarrest) en IEPT20091030 (HR in kort geding).

 

Het Benelux-Gerechtshof overweegt dat het Unierecht “ruimte biedt voor het herleven van een reeds vervallen auteursrecht indien dat ertoe bijdraagt de harmonisatie van nationale wetgevingen betreffende de beschermingstermijn van het auteursrecht zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen, maar dat een herleving van rechten daaraan voorafgegane exploitatiehandelingen van derden onverlet laat.” Het is echter onduidelijk of het Unierecht zich verzet tegen een “nationale regeling die meebrengt dat het auteursrecht ten aanzien van een werk van toegepaste kunst dat vóór 1 december 2003 is vervallen als gevolg van het niet (tijdig) voldoen aan een formeel vereiste zoals het afleggen van een instandhoudingsverklaring- en dus niet als gevolg van het verstrijken van de beschermingsduur- blijvend is vervallen en dus niet herleeft nadat de eis van het afleggen van een instandhoudingsverklaring is komen te vervallen.” Ook overweegt het Benelux-Gerechtshof dat “niet boven redelijke twijfel verheven is of de Beschermingstermijnrichtlijn van toepassing is op auteursrechten die op het in artikel13 lid 1 van die richtlijn bedoelde tijdstip - 1 juli 1995 - waren vervallen als gevolg van het niet (tijdig) afleggen van een instandhoudingsverklaring en dus niet door het verstrijken van de beschermingsduur. Bovendien rijst de vraag, indien het Unierecht meebrengt dat auteursrechten onder de gegeven omstandigheden zijn herleefd, met ingang van welk moment daarvan dan sprake is geweest.” De volgende prejudiciële vragen worden gesteld.

 

1. Is de beschermingstermijn genoemd in artikel 10 in verbinding met artikel 13 lid 1 Beschermingstermijnrichtlijn van toepassing op auteursrechten die aanvankelijk beschermd werden door de nationale wetgeving op het gebied van het auteursrecht, maar vóór 1 juli 1995 zijn vervallen wegens het niet (tijdig) voldoen aan een formeel vereiste, meer in het bijzonder het niet (tijdig) afleggen van een instandhoudingsverklaring als bedoeld in artikel 21 lid 3 BTMW (oud)?

 

2. Indien het antwoord op vraag 1 bevestigend luidt:

Dient de Beschermingstermijnrichtlijn zo te worden uitgelegd dat deze zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling die meebrengt dat het auteursrecht ten aanzien van een werk van toegepaste kunst dat vóór 1 juli 1995 is vervallen wegens het niet voldoen aan een formeel vereiste, als blijvend vervallen geldt?

 

3. Indien het antwoord op vraag 2 bevestigend luidt:

Indien het desbetreffende auteursrecht volgens de nationale wetgeving moet worden geacht op enig moment te herleven ofte zijn herleefd, met ingang van welk tijdstip is dat dan het geval?

IEPT20150327, BenGH, Montis

(kopie origineel arrest)