Verwarringsgevaar tussen beeldmerken met paralelle strepen

04-06-2015 Print this page
IEPT20150521, GEU, Adidas v BHIM

Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van de nationale en gemeenschapsbeeldmerken bestaande in de weergave van drie parallelle strepen op schoeisel en kledij voor waren van de klassen 18, 25 en 28 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1208/2012‑2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 28 november 2013 houdend verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de inschrijving van het op een vaste plaats voorkomende merk bestaande in twee parallelle strepen op het bovendeel van een schoen voor waren van klasse 25.

 

Het beroep wordt toegewezen. De kamer van beroep heeft ten onrechte bepaald dat er geen verwarringsgevaar bestond tussen het beeldmerk op een schoen van Adidas en het beeldmerk op een schoen van Shoe Branding Europe (afbeelding rechts). Het GEU oordeelt dat de totaalindruk van de merken tot een zekere hoogte gelijk is (parallelle schuine strepen, op gelijke afstand van dezelfde breedte, die contrasteren met de basiskleur van de schoen), waardoor de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen visuele overeenstemming tussen de merken bestond. De consument zou de kleine verschillen tussen de merken niet waarnemen. Ook heeft de kamer artikel 8(5) Gemeenschapsmerkenverordening onjuist toegepast door te oordelen dat een van de eisen van dat artikel niet was vervuld wegens het gebrek aan verwarringsgevaar.

 

39. As the applicant observes, the signs at issue consist of parallel stripes, equidistant and of the same width, which contrast with the background. Those characteristics of the stripes of the marks at issue are not elements that could be excluded from an assessment of those marks as a whole. Thus, with regard to their configuration, the signs at issue show similarities which should have been taken into account by the Board of Appeal in its global assessment of visual similarity.

 

52. It should be recalled that the Court of Justice has consistently held that the degree of similarity required under Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009, on the one hand, and Article 8(5) of that regulation, on the other, is different. Whereas the implementation of the protection provided for under the first of those provisions is conditional upon a finding of such a degree of similarity between the marks at issue that there exists a likelihood of confusion between them on the part of the relevant section of the public, the existence of such a likelihood is not necessary for the protection conferred by the latter provision. Accordingly, the types of injury referred to in Article 8(5) of Regulation No 207/2009 may be the consequence of a lesser degree of similarity between the earlier and later marks, provided that it is sufficient for the relevant section of the public to make a connection between those marks, that is to say, to establish a link between them (judgments of 24 March 2011 in Ferrero v OHIM, C‑552/09 P, ECR, EU:C:2011:177, paragraph 53 and the case-law cited, and of 20 November 2014 in Intra-Presse v OHIM, C‑581/13 P and C‑582/13 P, EU:C:2014:2387, paragraph 72).
 

Lees het arrest hier.