Geen verwarringsgevaar tussen beeldmerken DM en Diseños Mireia voor o.a. sieraden

01-07-2015 Print this page
IEPT20150625, GEU, dm-drogerie v BHIM

Gemeenschapsmerk – Beroep door de houder van het gemeenschapswoordmerk „dm” voor waren van klasse 14 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 911/2012‑1 van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 11 september 2013 houdende verwerping van het beroep tegen de afwijzing door de oppositieafdeling van de oppositie ingesteld door verzoekster tegen de inschrijving van het beeldmerk gevormd door een combinatie van de letters „M” en „D” voor waren van klasse 14.

 

Het beroep wordt verworpen. Er is geen verwarringsgevaar voor de beeldmerken Diseños  Mireia (zie afbeelding links) en DM(zie afbeelding rechts). Het nieuwe beeldmerk wordt door het relevante publiek gezien als een M waar het eerdere beeldmerk bestaat uit een combinatie van een D en een M waardoor de woordmerken geen visuele overeenkomst vertonen. Fonetisch kan er ook niet gesproken worden van overeenkomsten omdat de beeldmerken niet worden uitgesproken maar eerder beschreven. Bovendien heeft het oudere merk een normaal onderscheidend vermogen.

 

42. As OHIM correctly points out, the arguments put forward by the applicant in its written pleadings are based exclusively on the premiss that the mark applied for will be perceived as consisting of the capital letters ‘D’ and ‘M’. In the application, the applicant even concedes that, ‘in case every consumer or at least most of the consumers would perceive the trademark [applied for] as being just the letter “M” in a stylized version that the signs “DM” and “M” are dissimilar would be acceptable’.

 

61. Since the marks at issue are dissimilar (see paragraphs 44 to 49 above), it must be held that one of the necessary conditions for the application of Article 8(1)(b) of Regulation No 207/2009 has not been satisfied. Consequently, there cannot be held to be any likelihood of confusion in the present case, regardless of the degree of distinctive character of the earlier mark and regardless of the identity or similarity of the goods at issue (see, to that effect, order of 14 March 2011 in Ravensburger v OHIM, C‑370/10 P, EU:C:2011:149, paragraph 51 and the case-law cited). That finding is reinforced by the fact that the relevant public displays a level of attention which is at least average (see paragraph 21 above).

 

Lees het arrest hier.