Prejudiciële vragen aan Hoge Raad over eisen voor bestaan van rechtsbetrekking (artikel 843a Rv)

12-10-2015 Print this page
IEPT20151006, Hof Arnhem-Leeuwarden, Synthon v Astellas

Prejudiciële vragen niet direct aan HvJEU gesteld: Handhavingsrichtlijn beoogt minimumharmonisatie en of HR vragen aan HvJEU moet stellen afhankelijk van beantwoording van vraag over ingevolge artikel 843a Rv te hanteren maatstaf. Prejudiciële vragen aan HR over te hanteren maatstaf bij begrip “rechtsbetrekking” uit art. 843a Rv, indien rechtmatig belang niet bestaat uit staven van de inbreuk en of bij een nietigheidsverweer een andere maatstaf geldt.

 

PROCESRECHT

 

Vervolg op tussenarrest IEPT20150224, waarin het hof overwoog om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over het begrip “rechtsbetrekking” uit artikel 843a Rv. Partijen kregen de gelegenheid om op de vragen te reageren.

 

Astellas geeft er de voorkeur aan dat de vragen worden gesteld aan het Hof van Justitie EU, omdat dit efficiënter zou zijn. Het hof volgt Astellas niet hierin. Hoewel artikel 843a Rv richtlijnconform moet worden uitgelegd indien de gestelde rechtsbetrekking een inbreuk op een recht van intellectuele eigendom betreft, zoals bedoeld in artikel 1019a Rv, voorziet de Handhavingsrichtlijn in minimumharmonisatie. De mogelijkheid bestaat dat artikel 843a Rv een lagere maatstaf voorschrijft dan artikel 6 Handhavingsrichtlijn. Of de Hoge Raad vragen moet stellen aan het HvJEU is dus afhankelijk van de beantwoording van de door het hof voorgestelde vraag over de ingevolge artikel 843a Rv aan te leggen maatstaf. De beoordeling van deze maatstaf is een vraag naar Nederlands procesrecht, die nauw is verweven met het Nederlands kort geding en de daarbij geldende bewijsregels.

 

Ook volgt het hof Astellas niet met haar stelling dat bij de derde vraag sprake is van een acte clair. In het door Astellas aangehaalde Real Networks-arrest (IEPT20131029) was de vraag of bij de ingevolge artikel 843a Rv aan te leggen maatstaf rekening te houden is met het doel waarvoor het bewijsmateriaal wordt verlangd niet gesteld - laat staan beantwoord terwijl het hof in dat arrest nu juist in het midden Iaat welke de precieze ingevolge artikel 843a Rv aan te leggen maatstaf is. Het hof ziet verder geen reden om de vragen te beperken tot alleen octrooirechtelijke geschillen, zoals door Synthon gesteld, omdat niet valt in te zien dat de toets voor inbreuk op octrooirechten anders zou zijn dan voor inbreuk op andere IE-rechten.

 

Synthon heeft voorgesteld ofwel te verduidelijken dat de vragen geen betrekking hebben op de maatstaf voor de beoordeling van de geldigheid van het ingeroepen IE-recht, indien tegen een inzagevordering niet alleen een niet-inbreukverweer wordt gevoerd, maar daarnaast ook een nietigheidsverweer, dan wel daarover ook een vraag op te nemen. Dit geeft het hof aanleiding om een aanvullende vraag te stellen.

 

Het hof stelt de volgende prejudiciële vragen:

 

"1. Indien een partij op grond van artikel 843a Rv jo. 1019a Rv inzage, afschrift of uittreksel vordert van bepaalde bescheiden, aan welke maatstaf dient dan ten minste te worden voldaan voor het aannemen van een 'rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn', zoals vereist voor toewijzing van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv, indien die rechtsbetrekking bestaat uit een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom?

 

2. Geldt in gevallen waarin het bewijsmateriaal waarin inzage of waarvan afschrift of uittreksel wordt gevorderd dient ter staving van de vraag of in technische zin inbreuk wordt gemaakt op een recht van intellectuele eigendom enerzijds, en in gevallen waarin het bewijsmateriaal waarin inzage of waarvan afschrift of uittreksel wordt gevorderd dient ter staving van bijvoorbeeld de vraag door wie, in welk land en in welke omvang de gesteld inbreukmakende handelingen worden verricht anderzijds, dezelfde maatstaf?

 

3. Indien het antwoord op de tweede vraag negatief luidt, aan welke maatstaf dient dan in genoemde respectieve gevallen ten minste te worden voldaan voor het aannemen van een 'rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn' zoals vereist voor toewijzing van een vordering uit hoofde van artikel 843a Rv?

 

4. Indien een partij op grond van artikel 843a Rv jo 1019a Rv inzage, afschrift of uittreksel vordert van bepaalde bescheiden en de door 843a Rv vereiste 'rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn' bestaat uit een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom, en de gedaagde partij stelt zich op het standpunt dat het ingeroepen recht van intellectuele eigendom nietig is, aan de hand van welke maatstaf dient dat nietigheidsverweer dan te worden beoordeeld?

 

5. Indien het antwoord op de tweede vraag negatief luidt - en de maatstaf voor de beoordeling van de gestelde rechtsbetrekking afhankelijk is van de vraag of het verlangde bewijsmateriaal dient ter staving van de gestelde inbreuk dan wel ter staving van bijvoorbeeld de vraag door wie, in welk land en in welke omvang de gesteld inbreukmakende handelingen worden verricht - is dat dan van invloed op de in de vierde vraag bedoelde maatstaf voor de beoordeling van een nietigheidsverweer en zo ja, in welke zin."

IEPT20151006, Hof Arnhem-Leeuwarden, Synthon v Astellas

(kopie origineel arrest)