Geen spoedeisend belang nu vloerpanelen niet in Nederland op de markt worden gebracht

02-12-2015 Print this page
IEPT20151127, Rb Den Haag, I4F v Unilin
(Met dank aan Wouter de Jong, Freshfields Bruckhaus Deringer)

Rb ten aanzien van vorderingen gebaseerd op inbreuk internationaal, grensoverschrijdend bevoegd op grond van artikel 4 Brussel Ibis Vo. Rb bevoegd ten aanzien van vorderingen gebaseerd op nietigheid op grond van artikel 35 Brussel Ibis Vo door bestaan reële band, maar niet grensoverschrijdend. Rb niet bevoegd m.b.t. anti-suitjunction in EU en Zwitserland door inmenging rechtsmacht buitenlandse gerecht en inperking bevoegdheidsregels Brussel Ibis Vo. Rb wel grensoverschrijdend bevoegd ten aanzien van vorderingen die op Liechtenstein zien: geen EU-lidstaat en geen partij EVEX-Verdrag. I4F heeft geen spoedeisend belang in Nederland: vloerpanelen niet in Nederland op de markt gebracht. Ook geen spoedeisend belang voor vorderingen buiten Nederland: geen vernietiging buitenlandse delen EP 341 gevorderd.

 

IPR – PROCESRECHT

 

Kort geding. I4F is houdster van Europees octrooi EP 724 voor een “floor panel and floor covering consisting of a plurality of such floor panels”, aan haar verleend op 14 mei 2014. Unilin is eveneens houdster van octrooien op het gebied van het lijmloos koppelen van vloerpanelen, onder meer van octrooi EP 341, verleend op 6 augustus 2003 voor een “floor covering, consisting of hard floor panels and method for manufacturing such floor panels”. I4F stelt dat EP 341 nietig is.

 

In deze zaak vordert I4F een anti-suit injunction, een wapperverbod en een vordering tot afschrift van bepaalde documenten op grond van artikel 843a Rv. Deze vorderingen zien op de EU, Zwitserland en Liechtenstein. Ten aanzien van het wapperverbod gebaseerd op inbreuk en de 843a Rv vordering gebaseerd op inbreuk is de rechtbank internationaal bevoegd om kennis daarvan te nemen op grond van artikel 4 Brussel Ibis Vo en voorlopige maatregelen te gelasten, ook indien die grensoverschrijdend zijn. Met betrekking tot het gevorderde wapperverbod gebaseerd op nietigheid en de 843a Rv vordering gebaseerd op nietigheid wordt geoordeeld dat de bevoegdheid op artikel 35 Brussel Ibis Vo kan worden gebaseerd. Gezien artikel 2 onder a Brussel Ibis Vo zal bij toewijzing van deze vorderingen het verbod niet buiten Nederland kunnen worden erkend en ten uitvoer worden gelegd. De rechtbank kan echter wel voorlopige maatregelen gelasten en de dwangsommen kunnen in Nederland op Unilin worden verhaald. Voor de anti-suit junction is de rechtbank niet bevoegd ten aanzien van de EU en Zwitserland, omdat dit een inmenging vormt op de rechtsmacht van het buitenlandse gerecht en daarmee de toepassing van de bevoegdheidsregels van de Brussel Ibis Vo worden ingeperkt. Hierbij wordt verwezen naar het Turner v Grovit arrest (IEPT20040427). De rechtbank acht zich wel bevoegd om van de vorderingen die op Liechtenstein zien kennis te nemen en grensoverschrijdende maatregelen te treffen die zien op het Liechtensteinse deel van EP 341, nu Liechtenstein geen EU-lidstaat is en geen partij is bij het EVEX-Verdrag.

 

I4F stelt dat zij spoedeisend belang heeft omdat zij erachter kwam dat producenten terughoudend zijn haar technologie te implementeren, omdat zij bang zijn door Unilin te worden aangesproken op inbreuk, vooral op EP 341. I4F heeft echter geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Unilin heeft onweersproken gesteld dat de producenten waarop I4F doelt niet gevestigd zijn in Nederland. I4F heeft evenmin gesteld dat de door haar ontwikkelde vloerpanelen in Nederland op de markt worden gebracht of dat er plannen zijn om dit te gaan doen. Ook ten aanzien van de handelingen buiten Nederland is er geen spoedeisend belang. Indien EP 341 al een belemmering vormt om producenten in de betreffende markten te bewegen met i4F in zee te gaan, waarvan zij al vanaf medio 2014 op de hoogte is, is dat geen aanleiding geweest vernietiging van de betreffende delen van EP 341 te vorderen of andere rechtsmaatregelen te treffen.

 

Met betrekking tot de 843a Rv vorderingen is het spoedeisend belang niet in te zien. I4F stelt dat haar rechtsbetrekking ligt in de mogelijke onrechtmatige handhaving van een ongeldig octrooi, terwijl de 843a Rv vordering ook zou zijn ingesteld met het oog op de tussen partijen aanhangige bodemprocedure. In de bodemprocedure zijn echter geen vorderingen ingesteld op grond van onrechtmatige handhaving. Ook overigens volgt de rechtbank niet dat sprake is van een rechtsbetrekking.

 

I4F moet de artikel 1019h Rv proceskosten van €  148.023,75 van Unilin betalen. Dat I4F de aanvullende proceskostenopgave minder dan 24 uur voor de zitting heeft ontvangen doet hier niet aan af, aangezien zij niet heeft aangevoerd dat zij niet ertoe in staat zou zijn geweest  verweer tegen de proceskosten te voeren. Ook overigens zijn geen bezwaren tegen het bedrag aangevoerd.

 

IEPT20151127, Rb Den Haag, I4F v Unilin