Cassatie in Dahabshiil-zaak verworpen

03-06-2016 Print this page
IEPT20160603, HR, Dahabshiil

Cassatie verworpen. Toepasselijk recht bij internet-publicatie: ‘Het land waar de schade zich voordoet’ (art. 4 lid 1 Vo Rome II jo art. 10:159 BW) is correct uitgelegd als ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’ (art. 5 aanhef en onder 3, EEX-Vo). Het staat de rechter vrij Vo Rome II uit te leggen met behulp van het begrippenstelsel van EEX-Vo. Toepasselijk recht is het recht van het land waar het centrum van de belangen van benadeelde slachtoffer – Dahabshiil – ligt Engels recht van toepassing.


IPR – INTERNET PUBLICATIES

Cassatie tegen de arresten van het hof Den Bosch van 23 juli 2013, 20 mei 2014 en 16 december 2014. Zie ook IEPT20121129.(vzgr) waarin het hof heeft geoordeeld dat publicaties waarin Dahabshiil o.a. van steunen van terrorisme, (aanzetten tot) moord en strafbare feiten wordt beschuldigd onrechtmatig zijn.

Het cassatieberoep richt zich tegen het oordeel van het hof dat het toepasselijk recht dat van het Verenigd Koninkrijk is. Aangezien de websites wereldwijd
raadpleegbaar zijn, moet volgens het hof de zinsnede ‘het recht van het land waar de schade zich voordoet’ van artikel 4(1) Rome II op dezelfde wijze worden uitgelegd als zinsnede ‘de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’ van artikel 5(3) EEX-Vo. Dit leidt ertoe dat in casu recht dient te worden toegepast van land waar centrum van belangen van Dahabshiil ligt en dat is recht van Verenigd Koninkrijk, aangezien Dahabshill daar gevestigd is. Of het Engelse lasterrecht van voor 1 januari 2014 of na 1 januari 2014 van toepassing is op gewraakte publicaties kan in het midden blijven aangezien de toepassing van een van de twee tot een zelfde uitkomst leidt.

De klachten richten zit tegen het oordeel van het hof dat ‘het land waar de schade zich voordoet’ van art. 4 lid 1 Verordening Rome II in verbinding met art. 10:159 BW op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen’ van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo. Dit leidt ertoe dat het recht dient te worden toegepast van het land waar het centrum van de belangen van Dahabshiil ligt (vgl. het arrest van het HvJEU
in de gevoegde zaken eDate en Martinez).

De Hoge Raad oordeelt dat het de rechter vrij staat om bij de uitleg van de begrippen gehanteerd in Verordening Rome II, gebruik te maken van het begrippenstelsel van de EEX-Vo en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het HvJEU. Daarbij is van belang dat er een uitleg wordt gegeven die strookt met het stelsel en de doelstellingen van de verordening waarin die bepaling is opgenomen. Naar het oordeel van de Hoge Raad heeft het hof dat niet miskend. De klachten falen.

Eveneens oordeelt de Hoge Raad dat het hof een juiste rechtsopvatting heeft gegeven door art. 4 lid 1 Verordening Rome II in verbinding met art. 10:159 BW aldus uit te leggen dat in een geval als het onderhavige voor de beoordeling van de (gestelde) onrechtmatigheid van de plaatsing van diffamerende mededelingen op websites het recht wordt toegepast van het land waar het centrum van de belangen van het slachtoffer zich bevindt.

Ook de constatering dat Dahabshiil in Engeland is gevestigd, dat de toezichthoudende instanties aldaar toezien op haar activiteiten en dat daarom het centrum van de belangen van Dahabshiil in Engeland is gelegen, geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

IEPT20160603, HR, Dahabshiil

(ECLI-Versie
)