HvJEU: GEU heeft terecht de beslissing van kamer van beroep EUIPO vernietigd

22-07-2016 Print this page
IEPT20160721, HvJEU, EUIPO v Grau Ferrer

Hogere voorziening afgewezen. Kamer van beroep wel beoordelingsbevoegdheid ten aanzien van aanvullend bewijs. Regel 50 uitvoeringsverordening kan niet uitgebreid worden tot nieuw bewijs. Onjuist oordeel GEU ten aanzien van de beoordelingsbevoegdheid met betrekking tot nieuwe bewijzen. Oordeel GEU over de schending artikel 76 lid 2 Gemeenschapsmerkverordening, juist.

PROCESRECHT - MERKENRECHT

Hogere voorzieningtegen arrest van het Gerecht EU van 24 oktober 2014, Grau Ferrer waarbij het Gerecht de beslissing van de kamer van beroep van EUIPO van 11 oktober 2012 heeft vernietigd. In de oppositieprocedure had Grau Ferrer geen documenten overlegd waaruit gebruik van het oudere Spaanse beeldmerk bleek. In beroep tegen deze beslissing heeft Grau Ferrer dat vervolgens wel gedaan maar het EUIPO heeft deze documenten ongemotiveerd buiten beschouwing gelaten. Het Gerecht heeft bij de beslissing geoordeeld dat het EUIPO haar beoordelingsbevoegdheid niet had uitgeoefend en haar weigering om rekening te houden met het oudere Spaanse merk niet had gemotiveerd.

In hogere voorziening stelt het EUIPO dat het GEU blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de kamer ten aanzien van de door Grau Ferrer in beroep overlegde documenten een beoordelingsbevoegheid had terwijl dit gebruiksbewijs nieuw in de procedure werd gebracht (artikel 76 lid 2 Vo jo regel 50 uitvoeringsverordening).

Artikel 50 lid 1 derde alinea van de uitvoeringsverordening verschilt echter op een wezenlijk punt in de Franse versie aan de ene kant en in de Engelse, Spaanse en Duitse versie aan de andere kant. In de laatste versies wordt bepaald dat de kamer van beroep alleen extra of complementaire feiten en bewijzen in aanmerking mag nemen, terwijl de Franse versie deze feiten kwalificeert als” nieuw of aanvullend”.

Wanneer een discrepantie bestaat in de verschillende taalversies moet bij de uitleg van de betrokken bepaling worden gelet op de algemene opzet en de doelstelling van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt. Artikel 76 lid 2 van vo 207/2009 dat de rechtsgrondslag van artikel 50 van de uitvoeringsverordening vormt, bepaalt dat het Bureau geen rekening hoeft te houden met niet tijdig aangevoerd bewijs. Wanneer de bewijzen wel tijdig zijn overlegd blijft de mogelijkheid open om aanvullend bewijs aan te dragen. Regel 50 van de uitvoeringsverordening kan niet worden uitgebreid ten aanzien van nieuwe bewijzen.

Het Hof stelt vast dat het GEU blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te verklaren dat de kamer van beroep haar beoordelingsbevoegdheid niet had uitgeoefend ten aanzien van de beslissing om al dan niet rekening te houden met nieuwe bewijzen. Het dictum bij het bestreden arrest komt evenwel op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voor. Het gerecht heeft zich bij de vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep ook gebaseerd op het feit dat de kamer van beroep het betrokken bewijs had afgewezen zonder te onderzoeken of het als “aanvullend” kan worden beschouwd. Door dit niet te onderzoeken heeft de kamer van beroep artikel 76 lid 2 van verordening 207/2009 inderdaad geschonden. De hogere voorziening wordt afgewezen.

IEPT20160721, HvJEU, EUIPO v Grau Ferrer

(Curia-versie)