Citaten over verzetsstrijder niet onrechtmatig

13-01-2017 Print this page
IEPT20160907, Rb Noord-Nederland, Profiel

Het recht van gedaagden om citaten te publiceren strekkende dat de vader van eiser als verzetsstrijder betrokken is geweest bij het verraad van meerdere andere leden van het verzet, prevaleert boven het recht van de verzetsstrijder van bescherming van de eer en goede naam: de citaten zijn niet geformuleerd als verdenkingen. Ondanks dat er controverse rond Zijlema hangt, mochten de citaten wel op de bevindingen van het rapport Zijlema worden gebaseerd. Het feit dat niet op een wetenschappelijke wijze naar het bronnenmateriaal wordt verwezen, is niet bepalend voor de mate waarin de citaten steun vinden in de feiten.  De geschiedschrijving van het Scholtenhuis betreft voorts een publiek belang.

PUBLICATIE

Eiser is dochter van een verzetsstrijder die in 1945 is gefusilleerd. Profiel B.V. geeft samen met de Stichting Oorlogs en Verzetscentrum Groningen (hierna: SOVG) een boek over het Scholtenhuis in Groningen uit. In het Scholtenhuis was de Sicherheitsdienst. In passages in het boek wordt een beeld geschetst van de verzetsstrijder die volgens zijn dochter niet strookt met de werkelijkheid. Volgens het boek heeft de verzetsstrijder een tas met cruciale informatie laten staan die vervolgens in Duitse handen kwam.  Aan de hand van deze informatie is een twaalftal verzetsstrijders opgepakt en doodgeschoten. Eiser verwijt gedaagde dat in het boek de suggestie werd gewekt dat door slordigheden en door bekentenissen onder bijgedragen aan de moord op meerdere verzetsmensen.

Er staan twee rechten tegenover elkaar: het recht op de eerbiediging van de eer en goede naam van de verzetsstrijder en het recht van gedaagde op de uitoefening van hun vrijheid van meningsuiting.  De vraag welk recht prevaleert moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de omstandigheden van het geval.

Naar het oordeel van de rechtbank dient het recht van gedaagden om de citaten te publiceren te prevaleren boven het recht van bescherming  van de eer en goede naam van de verzetsstrijder.

In het eerste citaat waartegen wordt geageerd wordt aangehaald dat bij een operatie van de Sicherheitsdienst de tas van de verzetsstrijder wordt meegenomen, terwijl hij verschillende  keren was gewaarschuwd om zulke belangrijke informatie niet bij elkaar te bewaren. In een aanvulling op dit citaat wordt nog vermeld dat deze passage is gebaseerd op een rapport met de naam ‘Rapport Zijlema’  waarin een dergelijke waarschuwing wordt genoemd. ‘[…] wij hebben de Chef-Staf toen gewaarschuwd de uiterst voorzichtigheid te betrachten. Dit liet o.i. wel eens iets  te wensen over […]’
De rechtbank oordeelt dat in dit citaat niet is opgenomen dat de verzetsstrijder slordig of onvoorzichtig is geweest: deze bewoordingen worden niet gebruikt. Het citaat is niet geformuleerd als een verdenkmaking . De stelling van eiser dat de slordigheid van haar vader de bron de latere ellende is heeft een onvoldoende . Daarnaast kan niet worden aangenomen dat gedaagde zich niet op het rapport Zijlema mocht baseren, ondanks dat er controverse rondom Zijlema bestaat volgt niet dat het rapport onbetrouwbaar is. Het enkele feit dat uit de betreffende passage niet blijkt dat de verzetsstrijder herhaaldelijk is gewaarschuwd, is onvoldoende om te oordelen dat het citaat geen of onvoldoende steun vindt in de feiten.

Ook het tweede en derde citaat – waarin wordt gezegd dat door de inhoud van de tas en de verhoren van de verzetsstrijder gemakkelijk een dodenlijst kon worden opgesteld – zijn niet geformuleerd als een verdenkmaking of beschuldiging. Zij zijn gebaseerd op meerdere bronnen. Wel geeft gedaagde in eerdere correspondentie aan eiser toe, dat de verzetsstrijder een lijst voor de Sicherheitsdienst heeft gemaakt van de complete organisatie van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten dat deze conclusie op grond van de bronnen niet kan worden getrokken en de betreffende zin niet zo opgeschreven had moeten worden.

Het feit dat er niet op een wetenschappelijke wijze naar het bronnenmateriaal wordt verwezen, is niet bepalend voor de mate waarin de citaten steun vinden in feiten.

Het recht van vrije meningsuiting van gedaagden prevaleert. De geschiedschrijving van het Scholtenhuis en de volledigheid daarvan betreft een publiek belang en met wat is gesteld moet worden aangenomen dat de citaten ten tijde van de publicatie voldoende steun vonden en toen beschikbare feiten materiaal.  De gevolgen van de citaten voor de eer en goede naam van de verzetsstrijder moeten nochtans worden gerelativeerd. De citaten zijn niet als verdenkmaking of een beschuldiging geformuleerd. Uit alles wat de rechtbank is gebleken moet ervan worden uitgegaan dat voor zover de verzetsstrijder informatie aan de Sicherheitsdienst heeft verstrekt dit een gevolg is geweest van zware foltering, waaronder ieder mens zou bezwijken.

IEPT20160907, Rb Noord-Nederland, Profiel

(ECLI-versie)