Hof wijst inzagevordering af vanwege onvoldoende redelijk vermoeden auteursrechtinbreuk

23-09-2016 Print this page
IEPT20160920, Hof Arnhem-Leeuwarden, De Maatschap
(Met dank aan Merel Teunissen, Versteeg Wigman Sprey advocaten)

Inzagevordering afgewezen bij gebrek aan redelijk vermoeden van (dreigende) auteursrechtinbreuk door scenario De Maatschap op boek De Straatvechter:

  groot deel van aangevoerde elementen niet auteursrechtelijk beschermd, niet aannemelijk gemaakt dat andere genoemde elementen zijn overgenomen en onvoldoende aannemelijk dat totaalindrukken boek en scenario De Maatschap overeenstemmen. Appellant is terecht als verliezende partij in de proceskosten veroordeeld.

AUTEURSRECHT - PROCESRECHT

Hoger beroep na vonnissen in kort geding van 27 mei 2016 en 17 juni 2016. Appellant heeft als eiser in kort geding inzage in en afschrift van de in beslag genomen bescheiden gevorderd. Bij vonnis van 27 mei heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat indien de door appellant genoemde bedscène in het scenario voorkomt, het voldoende aannemelijk is dat hij een mogelijke vordering heeft op geïntimeerden uit hoofde van een dreigende schending van zijn auteursrechten.

Bij deskundigenbericht heeft DigiJuris de voorzieningenrechter geïnformeerd dat de bedscène niet in het scenario is aangetroffen. In zijn eindvonnis van 17 juni heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat appellant de vordering uit dreigende schending van zijn auteursrecht niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt en de inzagevordering afgewezen. Hiertegen komt appellant in hoger beroep.

Centraal staat de vraag of appellant recht heeft op inzage en afschrift van de door DigiJuris in conservatoir beslag genomen bescheiden. (artikel 843a Rv jo 1019a Rv). Degene die inzage vordert moet onderbouwen dat het voldoende aannemelijk is dat er inbreuk op een recht van intellectueel eigendom is of dreigt te worden gemaakt. Dit moet hij onderbouwen met reeds voorhanden bewijsmateriaal. Het enkele gegeven dat geïntimeerden voor het schrijven van het scenario uit het boek hebben geput bevestigt niet het vermoeden dat het scenario voortkomt uit bewuste of onbewuste ontlening en dus inbreuk maakt op de auteursrechten van appellant.

Voor de vergelijking van de totaalindrukken stelt appellant dat de totaalindrukken van het boek overeenstemmen door de overname van negen elementen. Naar het oordeel van het hof betreffen de onder andere de elementen met betrekking de vader-zoon-relatie, het oorlogsverleden van de vader en het tweedegeneratie oorlogstrauma van de zoon algemene feiten en kunnen deze geen auteursrechtelijke bescherming genieten. Met betrekking tot (onder andere) de bedscène oordeelt het hof dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de scenarioschrijvers de passages uit zijn boek hebben overgenomen. Juist de door appellant genoemde aan zijn creativiteit ontsproten details komen in de serie kennelijk niet voor. Er is geen sprake van overeenkomsten anders dan op het niveau van de feitelijke gebeurtenis.

Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de totaalindrukken overeenstemmen. Er bestaat geen redelijk vermoeden van een (dreigende) auteursrechtinbreuk en de vordering tot inzage wordt afgewezen. De grief dat de voorzieningenrechter onterecht appellant in de proceskosten en de kosten voor de deskundige heeft veroordeeld, kan niet baten. De vordering is dan wel (aanvankelijk) gedeeltelijk toegewezen in het tussenvonnis, maar naar het oordeel van het hof is de vordering in het eindvonnis terecht afgewezen en is appellant terecht als verliezende partij in de volledige kosten veroordeeld.

IEPT20160920, Hof Arnhem-Leeuwarden, De Maatschap

(kopie originele arrest
)