Italiaanse regeling voor billijke compensatie in strijd met Unierecht

23-09-2016 Print this page
IEPT20160922, HvJEU, Microsoft Mobile Sales v SIAE

Beide prejudiciële vragen ontvankelijk: eerste vraag niet hypothetisch en verband met geschil in hoofdgeding, dat vraag 2 inhoudelijk gelijk is aan eerder door HvJEU behandelde vraag staat ontvankelijkheid niet in de weg. Regeling voor billijke compensatie die afhankelijk is van het sluiten van overeenkomsten tussen een auteursrechtenorganisatie met een wettelijk monopolie enerzijds en betalingsplichtigen of hun brancheorganisaties anderzijds, waarbij enkel de eindgebruiker om terugbetaling van een ten onrechte betaalde vergoeding kan verzoeken is in strijd met artikel 5(2)(b) Auteursrechtrichtlijn. Toekenning in tijd beperkte werking aan arrest vereist goede trouw belanghebbende kring en gevaar van ernstige verstoringen. HvJEU al in Padawan-arrest (IEPT20101021) over soortgelijke situatie uitgesproken, waardoor SIAE niet kan stellen dat regeling hoofdgeding in overeenstemming met EU recht was. Niet aangetoond dat sprake is van ernstige verstoringen.

 

AUTEURSRECHT - PROCESRECHT

 

Verzoekers vervaardigen met name pc’s, branders, dragers, mobiele telefoons en fototoestellen. De prejudiciële vragen zijn door de verwijzende Italiaanse rechter gesteld in het kader van meerdere geschillen over de billijke compensatie die, via de SIAE (Italiaanse vennootschap van auteurs en uitgevers), moet worden verstrekt aan auteurs voor de reproductie voor privégebruik van deze voortbrengselen.

 

Beide prejudiciële vragen zijn ontvankelijk in tegenstelling tot hetgeen SIAE stelt. De eerste vraag is niet hypothetisch en het staat vast dat deze een reëel verband houden met het geschil in het hoofdgeding, omdat het om uitlegging van Unierechtelijke bepalingen gaat die volgens de verwijzende rechter van doorslaggevend belang zijn voor het geschil. Dat de tweede vraag inhoudelijk gelijk is aan een vraag die in een soortgelijke zaak al is behandeld doet er niet aan af dat het de nationale rechter vrijstaat de vraag aan het Hof te stellen.

 

Het HvJEU beantwoordt de prejudiciële vragen (gezamenlijk) als volgt:

 

“Het recht van de Europese Unie, met name artikel 5, lid 2, onder b), van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, die vrijstelling van de vergoeding voor het kopiëren voor privégebruik voor producenten en importeurs van apparaten en dragers die duidelijk bestemd zijn voor een ander gebruik dan het kopiëren voor privégebruik, afhankelijk stelt van het sluiten van overeenkomsten tussen een organisatie die een wettelijk monopolie heeft voor het behartigen van de belangen van de auteurs van werken, enerzijds, en de betalingsplichtigen of hun brancheorganisaties, anderzijds, en die voorts bepaalt dat enkel de eindgebruiker van deze apparaten en dragers kan verzoeken om terugbetaling van een dergelijke vergoeding in geval deze ten onrechte is betaald.”

 

SIAE heeft het Hof verzocht de werking van het arrest in tijd te beperken. Het hof oordeelt echter dat hier geen reden voor is. Omdat het Hof zich al in het Padawan-arrest (IEPT20101021) over de verenigbaarheid van een soortgelijke situatie met het Unierecht heeft uitgesproken, kan SIAE niet stellen dat zij tot de overtuiging was gekomen dat de regeling van het hoofdgeding in overeenstemming was met het Unierecht. Voorts is geen sprake van ernstige verstoringen.


IEPT20160922, HvJEU, Microsoft Mobile Sales v SIAE
 

(curia-versie)