Inbreuk op octrooi voor "Fluid ejection device"

05-12-2016 Print this page
IEPT20161130, Rb Den Haag, HP v Benson
(Met dank aan Ruben Laddé, Rutger Kleemans en Jelle Drok, Freshfields Bruckhaus Deringer)

Geen toegevoegde materie: toegestane intermediate generalisation nu geen sprake is van structureel en functioneel verband tussen in aanvrage ontbrekend besturingssignaal en kloksignaal. Ook overigens geen nieuwe technische informatie. Fundamentele koerswijziging Benson m.b.t. nieuwheid EP 669 in strijd met goede procesorde. Zelfs als stellingen Benson worden gevolgd is conclusie 1 EP 669 nieuw: kenmerken  (g), (h) (e) en (f) ontbreken in EP 898. Conclusie 12 nieuw. EP 669 inventief: combineren EP 898 met overige stand van techniek leidt niet zonder inventieve denkarbeid tot alle kenmerken van conclusie 1. Huismerk HP 300 van Benson maakt inbreuk op EP 669. Ook overige 15 cartridges Benson inbreukmakend: inbreuk als zodanig onvoldoende betwist en stelling dat sprake is van andere architectuur printerhoofden onvoldoende aannemelijk. Beslagen gebaseerd op EP 557 en EP 617, maar niet op EP 669. Afgiftebeslag en monsterneming opgeheven voor zover het cartridges betreft die niet onder EP 617 vallen: beslag voor cartridgetypen die niet (beweerdelijk) onder EP 617 of EP 557 vallen niet rechtmatig ten uitvoer gelegd en voorlopige maatregelen t.a.v. EP 557 vervallen wegens niet (tijdig) instellen hoofdvordering. Bewijsbeslag blijft in stand: betreft bescheiden die zowel cartridges betreffen die onder EP 617 vallen als andere cartridges en niet eenvoudig ‘deelbaar’ zijn.

 

OCTROOIRECHT

 

HP is houdster van het Europees octrooi EP 669 voor een “Fluid ejection device”. Benson, Aigostar en Top Printing zijn actief in de handel in de computer- en/of printeraccessoires handel. HP heeft op 19 mei 2015 conservatoir beslag tot afgifte laten leggen en bewijsbeslag met monsterneming op bepaalde cartridges van gedaagden. Later is op 16 juli 2015 ook beslag gelegd met betrekking tot remanufactured cartridges.  Volgens HP hebben gedaagden inbreuk gemaakt op EP 669.

 

De rechtbank volgt Benson niet in haar standpunt dat sprake is van toegevoegde materie. Benson heeft een beroep gedaan op de in de EOB-rechtspraak ontwikkelde regel dat een intermediate generalisation slechts toelaatbaar is als het voor de vakman duidelijk is dat tussen het veralgemeniseerde kenmerk en de overige kenmerken van de uitvoeringsvorm waaruit het kenmerk is gehaald geen functioneel of structureel verband bestaat. De intermediate generalisation is in casu toegestaan met betrekking tot het ontbreken van het besturingssignaal CSYNC, omdat geen sprake is van een structureel en functioneel verband tussen het besturingssignaal en het kloksignaal. Bij een ander kenmerk is geen sprake van nieuwe technische informatie en de overige argumenten zijn tardief voortgebracht, omdat ze pas bij pleidooi zijn betrokken en daardoor in strijd met de goede procesorde.

 

Volgens Benson is conclusie 1 van EP 669 niet nieuw in het licht van EP 898, waarbij zij aanvankelijk stelde dat de keuzelijnen van conclusie 1 corresponderen met de “primitive select lines or primitive control lines” van EP 898. Bij pleidooi heeft zij echter haar koers geweigerd en gesteld dat de address select lines van EP 898 de keuzelijnen van conclusie 1 zijn. De rechtbank acht de fundamentele koerswijziging van Benson bij pleidooi in strijd met de goede procesorde en haar stellingname tardief. Zelfs als Benson wordt gevolgd in haar stellingen is EP 898 nog steeds nieuw, omdat kenmerken (g), (h) (e) en (f) ontbreken in EP 898. Conclusie 12 is ook nieuw, omdat voor de ze conclusie niets anders is aangevoerd.

 

EP 669 is inventief. Aangezien de kenmerken (g), (h) (e) en (f) niet door EP 898 worden beschreven wordt de problem solution approach van Benson (op basis van één verschilmaatregel) niet gevolgd. Ook de overige door Benson aangehaalde documenten kunnen haar niet baten, aangezien onvoldoende gemotiveerd is weersproken dat die niet aan de kenmerken van EP 669 voldoen. Het combineren van EP 898 met deze overige stand van de techniek leidt dus niet zonder inventieve denkarbeid tot alle kenmerken van conclusie 1. Het aanvullende beroep bij pleidooi op de algemene vakkennis van de vakman wordt in het licht van de gemotiveerde betwisting van HP verworpen.

 

Met betrekking tot de inbreuk wordt overwogen dat niet in geschil is dat HP slechts twee van de in deze zaak geleverde huismerk cartridges heeft onderzocht (de HP 300 XL Black en de HP 300 XL Color). Nu Benson nadat HP aanvullend bewijs voor de inbreuk op conclusie 1 door de HP 300 cartridge in het geding heeft gebracht, haar primaire betwisting niet heeft herhaald en de stellingen van HP omtrent de inbreuk niet heeft bestreden, wordt door de rechtbank geoordeeld dat de HP 300 aan alle kenmerken van conclusie 1 van EP 669 voldoet. Ten aanzien van de overige 15 typen cartridges heeft HP gesteld dat deze evenals de HP 300 cartridges tot de “Generation 2” printhead cartridges behoren, die evenals de “Generation 3” cartridges zijn voorzien van eenzelfde (inbreukmakende) chip. Ook heeft HP in andere landen onderzoek verricht op de andere cartridges, die bij andere bedrijven zijn aangeschaft, maar dezelfde typenummers hebben als de Benson cartridges die onder EP 669 vallen. Deze cartridge typen zouden dus allemaal onder de beschermingsomvang van conclusie 1 vallen. Benson heeft de inbreuk als zodanig onvoldoende betwist. Haar stelling dat sprake is van andere architectuur van de printhoofden van de cartridges wordt niet gevolgd.  Het is niet goed denkbaar dat een cartridge met dezelfde aansluitingen (corresponderend met het betreffende HP printertype) correct zou printen als de signalen anders worden geïnterpreteerd. HP heeft het separate belang bij de gestelde inbreuk op conclusie 12 (dat inhoudelijk dezelfde elementen als conclusie 1 bevat in werkwijze-formaat) en afhankelijke conclusies 2-4 niet gesteld en daarom worden de vorderingen op grond van die conclusies afgewezen.

 

Met betrekking tot Aigostar wordt geoordeeld dat uit niets blijkt dat zij handelt in cartridges, waardoor de vorderingen jegens Aigostar worden afgewezen. Het verweer van Benson dat zij geen handelingen in Nederland verricht wordt afgewezen, aangezien uit afbeeldingen op het LinkedIn profiel en op de website van Benson en een “Veelgestelde Vragen”- afdeling in de Nederlandse taal wordt afgeleid dat Benson wel in Nederland handelt in HP cartridges.

 

In reconventie wordt overwogen dat de beslagen zijn gebaseerd op EP 557 en EP 617, maar niet op EP 669. De voorlopige maatregelen ten aanzien van de typen cartridges die niet (beweerdelijk) onder de bescherming van die octrooien vallen zijn dus niet rechtmatig ten uitvoer gelegd. Er is slechts een zaak ingesteld op grond van EP 617 (die op verzoek van partijen naar de parkeerrol is verwezen). Ten aanzien van EP 557 zijn de voorlopige maatregelen vervallen wegens het niet (tijdig) instellen van een hoofdvordering. Het afgiftebeslag en de monsterneming moet daarom worden opgeheven voor zover het cartridges betreft die niet onder EP 617 vallen. Het bewijsbeslag wordt niet opgeheven, omdat de bescheiden niet eenvoudig ‘deelbaar’ zijn en zowel cartridges betreffen die onder EP 617 vallen als andere cartridges. HP wordt veroordeeld om de schade van Benson m.b.t. de beslaglegging te vergoeden, nader op te maken bij staat.


IEPT20161130, Rb Den Haag, HP v Benson
 

ECLI:NL:RBDHA:2016:14326