EP 687 voor een “Pontonsamenstel met rupsbanden” niet inventief

20-01-2017 Print this page
IEPT20170117, Hof Den Haag, Remu v Knoop
(Met dank aan Rien Broekstra, Brinkhof)

Voldoende vast komen te staan dat MA-55 brochure voor de prioriteitsdatum van EP 687 tot stand van de techniek hoorde. Conclusies 1, 5, 6 en 10 niet nieuw in licht van MA-55. Inventiviteit conclusies 2-4 en 7-9 als verleend niet verdedigd. Hulpverzoeken 5, 6 en 8 niet inventief en hulpverzoek 6 tevens niet toelaatbaar wegens toegevoegde materie. Hulpverzoeken 7, 9 en 10 niet inventief: mere aggregation of features van niet inventieve hulpverzoeken 5, 6 en 8. Conclusies 1, 5, 6 en 10 zoals verleend niet inventief in licht van Bruyas, Althaus en Haest. Inventiviteit conclusie 2-4 en 7-9 niet verdedigd in MvA in incidenteel appel en argumenten ter zitting in strijd met twee-conclusieregel althans goede procesorde. Hulpverzoeken 1 en 2 en 4 niet inventief en hulpverzoek 3 in strijd met artikel 84 EOV. Hulpverzoeken 6 – 10 in strijd met twee-conclusieregel. Hof onbevoegd ten aanzien van vordering van in Finland gemaakte proceskosten wegens tenuitvoerlegging Nederlandse vonnissen: geen sprake van een ‘ander aanknopingspunt’.

 

OCTROOIRECHTPROCESRECHT

 

Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2013 (IEPT20130109) en 6 november 2013 (IEPT20131106). De rechtbank oordeelde onder meer dat conclusies 1, 5, 6 en 10 van EP 687 voor een “Pontonsamenstel met rupsbanden” niet inventief waren en dienden te worden vernietigd. De vonnissen worden bekrachtigd.

 

De geldigheid van het octrooi wordt allereerst beoordeeld aan de hand van de door Knoop in appel overgelegde brochure van de MA-55, die het openbaar voorgebruik zou aantonen. Volgens Remu heeft Knoop niet voldaan aan de zeer strenge eisen van het Europees Octrooibureau om openbaar voorgebruik aan te tonen, maar dit standpunt wordt verworpen, nu de bewijsregels van het EOB niet van toepassing zijn, maar de regels van het Nederlandse bewijsrecht. Aangezien het hier openbaar voorgebruik door een derde betreft, Hitachi, geldt in casu niet dat het bewijsmateriaal volledig in de macht en invloedssfeer ligt op wie de bewijslast rust. Door Remu is niet gemotiveerd aangevoerd dat en waarom Knoop beter toegang zou hebben tot informatie betreffende (het tijdstip van) dat openbaar voorgebruik. Ook als wel de door het EOB gehanteerde standaard wordt toegepast zou in casu de gewone “balance of probabilities” moeten worden toegepast in plaats van de “beyond reasonable doubt” standaard. Remu heeft in het licht van de onderbouwding door Knoop onderbouwd gemotiveerd bestreden dat de brochures inderdaad in 1999 respectievelijk maart 2001 zijn aangemaakt. Het hof concludeert dat voldoende is komen vast te staan dat de MA-55 brochure voor de prioriteitsdatum van EP 687 (23 maart 2004)  tot de stand van de techniek behoorde. 

 

Dat de conclusies 1, 5, 6 en 10 zoals verleend niet nieuw zijn in het licht van MA-55 wordt niet bestreden in de MvA in conventie van Remu. Hetgeen daarover ten pleidooie is opgemerkt wordt als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. De inventiviteit van de conclusies 2-4 en 7-9 als verleend is niet verdedigd door Remu. Wel wordt de geldigheid van EP 687 volgens de hulpverzoeken 5 – 10 verdedigd.

 

Ten aanzien van hulpverzoek 5 wordt geoordeeld dat de verschilmaatregel uit het hulpverzoek geen inventiviteit kan verlenen. Het technisch effect ervan ten opzichte van de oorspronkelijke conclusie 1 is daarin reeds opgenomen, namelijk het vergroten van het draagvermogen van het pontonsamenstel met rupsbanden. De gemiddelde vakman die zich voor het probleem gesteld ziet het draagvermogen van de MA-55 inrichting te vergroten, zal reeds op grond van zijn algemene vakkennis tot de oplossing van het toepassen van hulppontons komen. Mocht dit al niet op grond van zijn algemene vakkennis lukken, dan zou de vakman daartoe komen op grond van de publicatie Bahke.

 

Hulpverzoek 6A wordt wegens strijd met de twee-conclusieregel buiten beschouwing gelaten. Hulpverzoek 6 voegt een verankeringsinrichting toe. Het hof is met Knoop van oordeel dat de gemiddelde vakman die op zoek is naar een oplossing voor het probleem kennis zal nemen van de in Neumann geopenbaarde baggermachine, waarin een ankerinrichting is toegepast, en daarom zonder inventieve denkarbeid zal komen tot de inrichting volgens hulpverzoek 6. Daarnaast is onbestreden aangevoerd dat hulpverzoek 6 niet toelaatbaar is wegens toegevoegde materie.

 

Hulpverzoek 8, dat een propellerinrichting toevoegt, is volgens het hof niet inventief. Knoop heeft ter zitting onbestreden aangevoerd dat de gemiddelde vakman die zich voor het probleem gesteld ziet om de MA-55 inrichting zodanig aan te passen dat deze op water kan worden voortbewogen, reeds op grond van zijn algemene vakkennis zal komen tot toepassing van een propeller. Ook hulpverzoeken 7, 9 en 10 worden niet inventief geacht. Deze hulpverzoeken voegen combinaties van de maatregelen uit de eerder genoemde hulpverzoeken toe. Aangezien sprake is van een mere aggregation of features dient de inventiviteit van de maatregelen afzonderlijk van elkaar te worden beoordeeld. Nu de individuele maatregelen niet inventief zijn te achten, is de combinatie daarvan dat ook niet.

 

Het hof is daarnaast van oordeel dat EP 687 evenmin in stand kan blijven indien zou worden uitgegaan van Bruyas, dat door de rechtbank als meest nabije stand van de techniek was aangemerkt. De gemiddelde vakman zal op zoek gaan naar de daarin genoemde inrichtingen met een uitschuifbaar onderstel en uit komen bij (onder meer) Althaus en Haest en zonder inventieve denkarbeid komen tot de uitvinding volgens conclusie 1 van het octrooi. Dat beide publicaties een landrupsonderstel tonen en dus geen pontelementen openbaren, staat er niet aan in de weg dat de gemiddelde vakman tot een inrichting volgens het octrooi – dus met pontononderstel – zou komen. Het uitgangspunt is namelijk het rupsonderstel volgens Bruyas, derhalve (ook) een amfibisch rupsonderstel, dat de gemiddelde vakman zodanig wenst aan te passen dat het rupsonderstel verstelbaar kan zijn. Ook ten aanzien van conclusie 5, 6 en 10 wordt geoordeeld dat de vakman op grond van Althaus en Haest zonder inventieve denkarbeid tot de maatregelen in die conclusies zou komen. Conclusies 2-4 en 7-9 zoals verleend zijn in de memorie van antwoord in incidenteel van Remu niet verdedigd en hetgeen ter zitting hierover is gesteld wordt als in strijd met de twee-conclusieregel, althans de goede procesorde, buiten beschouwing gelaten.

 

Subsidiair heeft Remu voorgesteld om conclusie 1 gewijzigd in stand te laten volgens een van de hulpverzoeken 1 t/m 10. Hulpverzoeken 1 en 2 kunnen geen inventiviteit verschaffen aan conclusie 1. Hulpverzoek 3 zou de toets van artikel 84 EOV niet doorstaan, omdat niet blijkt wat de betekenis van het deelkenmerk “at any time” is. Hulpverzoek 4 en 5 zijn niet inventief. Het hof komt niet aan de beoordeling van hulpverzoeken 6 t/m 10 toe, omdat dit in strijd is met de twee-conclusieregel, nu deze voor het eerst bij MvAinc zijn voorgesteld.

 

Volgens Knoop heeft Remu onrechtmatig jegens haar gehandeld door niet te voldoen aan de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde proceskostenveroordelingen in beide vonnissen, terwijl zij daartoe wel in staat was. Hierdoor zou schade zijn geleden ter hoogte van € 31.974,39 aan proceskosten die zijn gemaakt in verband met de tenuitvoerlegging van de vonnissen in Finland. De proceskosten bedroegen € 41.377,32 terwijl de Finse rechter slechts een proceskostenveroordeling van € 9.402,93 heeft uitgesproken. Het hof oordeelt aan de hand van de Universal Music uitspraak van het HvJEU dat het feit dat de betalingsverplichting van Remu voortvloeide uit Nederlandse vonnissen, niet een ‘ander aanknopingspunt’ is op grond waarvan het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de betalingsonwil gestoelde vordering van Knoop en de Nederlandse rechter kan worden aangenomen. Het hof verklaart zich daarom onbevoegd ten aanzien van deze vordering.

 

IEPT20170117, Hof Den Haag, Remu v Knoop

 

ECLI:NL:GHDHA:2017:148