Ten onrechte geoordeeld dat publiek uit gehele EU betekenis van element 'land' begrijpt

31-03-2017 Print this page
IEPT20170216, GEU, Jaguar Land Rover v EUIPO

Merkenrecht. Beroep tegen de inschrijving van het woordmerk “LAND GLIDER” voor waren van klasse 12 door de houder van een aantal woord- en beeldmerken ‘LAND ROVER’ ingeschreven voor waren van klasse 12. Het beroep wordt verworpen.

De kamer van beroep heeft op verkeerde gronden bepaald dat er geen sprake was van verwarringsgevaar en dat er geen ongerechtvaardigd voordeel werd getrokken uit de van het eerdere merk. Dat de merken niet genoeg overeenkomen om tot verwarringsgevaar te leiden is gebaseerd op een verkeerde premisse, namelijk het verkeerd analyseren van het woordelement ‘land’. De kamer van beroep is er onterecht van uitgegaan dat de betekenis van het woordelement ‘land’ door het publiek uit de gehele Europese Unie zou worden begrepen. Voor het deel van het publiek dat het begrip 'land' niet begrijpt als referentie aan het oppervlakte van de aarde of het platteland is het element 'land' niet beschrijvend. De kamer van beroep heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het element 'land' geen onderscheidend vermogen heeft.

66. It must be held that for the part of the public targeted by the EU marks which does not understand the term ‘land’ as a reference to the solid part of the Earth’s surface or to the countryside, the element ‘land’ is not descriptive. Given that this represents a not inconsiderable part of the public targeted by the earlier EU trade marks, there is no need to examine the applicant’s arguments seeking to establish that the element ‘land’ is not descriptive of land vehicles even for consumers who are aware of its meaning.

83. It follows that the Board of Appeal’s reasoning does not enable the ground for refusal provided for in Article 8(5) of Regulation No 207/2009 to be rejected. The Board of Appeal erred, therefore, in failing to examine in detail (i) the earlier trade marks’ reputation, (ii) the relevant factors for ascertaining whether the relevant public is likely to establish a link between the marks at issue (see paragraphs 30 and 31 above), and (iii) whether there was a risk that unfair advantage might be taken of the earlier marks’ distinctive character or repute or that there might be detriment to them.

Lees het arrest hier.