Hoge Raad vernietigt arrest Hof Amsterdam inzake ‘recht om vergeten te worden’

24-02-2017 Print this page
IEPT20170224, HR, Google

Grondrechten natuurlijk persoon (recht op eerbiediging privéleven en recht op bescherming van persoonsgegevens) wegen in beginsel zwaarder dan economisch belang exploitant zoekmachine en belang internetgebruikers. Onjuiste rechtsopvatting Hof Amsterdam door niets vast te stellen omtrent belang publiek om informatie over veroordeling Eiser te krijgen bij het zoeken op diens volledige naam, rol Eiser in het openbare leven en feit dat diens veroordeling niet onherroepelijk is.

 

PERSOONSGEGEVENS

 

Cassatie tegen Hof Amsterdam (IEPT20150331), waarin het kort geding vonnis (IEPT20140918), dat de vorderingen tot verwijdering van de persoonsgegevens van Eiser uit de zoekresultaten afwees, werd bekrachtigd. In een aflevering van het programma “Misdaadverslaggever” van Peter R. de Vries zijn camerabeelden getoond waarin eiser met een (vermeend) huurmoordenaar bespreekt hoe deze een concurrent van eiser het beste kan (laten) liquideren. Later is eiser tot zes jaar gevangenisstraf veroordeeld voor poging tot uitlokking van huurmoord. Eiser heeft  tegen die veroordeling hoger beroep ingesteld. Eiser heeft Google verzocht een aantal URL’s niet meer te tonen in haar zoekresultaten. Voor een aantal URL’s is dit ingewilligd, maar voor andere URL’s niet. Eiser heeft in kort geding  verwijdering van deze URL’s uit de zoekresultaten van Google gevorderd. Die vorderingen werden door de voorzieningenrechter afgewezen. Het Hof Amsterdam heeft dit vonnis bekrachtigd en heeft daartoe onder meer overwogen dat eiser in eerste aanleg is veroordeeld voor een recent begaan en ernstig misdrijf en dat hem niet het recht toekomt te worden gevrijwaard van zoekresultaten waardoor het publiek dat op de hoogte is van zijn volledige naam hem in verband kan brengen met dit misdrijf. Eiser heeft tegen dit arrest cassatie ingesteld, Google heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld onder de voorwaarde dat een of meer van de klachten van Eiser slagen. Nu dit het geval is, wordt het incidentele beroep van Google als van de verste strekking als eerste behandeld door de Hoge Raad

 

Volgens het incidentele beroep heeft het Hof Amsterdam miskend dat aan de hand van HvJ Google/Costeja (IEPT20140513) een afweging dient te worden gemaakt van alle aan de orde zijnde grondrechten, en dat daarbij niet op voorhand een rangorde geldt. De Hoge Raad stelt echter dat in Google/Costeja door het Hof van Justitie is bepaald dat de in art. 7 en 8 Handvest genoemde grondrechten van een natuurlijk persoon (recht op eerbiediging privéleven en recht op bescherming van persoonsgegevens) in beginsel zwaarder wegen, en dus voorrand hebben op het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het belang van de internetgebruikers om toegang te krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dit verandert volgens de Hoge Raad slechts indien er sprake is van redenen die inmenging op het recht op privacy rechtvaardigen.

 

Betreffende het principale beroep stelt de Hoge Raad vast dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel haar oordeel niet naar behoren heeft gemotiveerd, door niets vast te stellen omtrent het belang van het publiek om informatie over de veroordeling van Eiser te krijgen bij het zoeken op diens volledige naam, de vraag of Eiser een rol in het openbare leven speelt en het feit dat diens veroordeling niet onherroepelijk is.

 

Het arrest van het Hof Amsterdam wordt vernietigd en verwezen naar het Hof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing.

 

IEPT20170224, HR, Google

 

ECLI:NL:HR:2017:316