Geen schending exclusiviteitsbepalingen

04-10-2017 Print this page
IEPT20170307, Hof Den Haag, Productie Straatmeubilair

[onderneming 2] heeft geen exclusiviteitsbepalingen jegens [onderneming 1] geschonden: tussen hen gesloten overeenkomst was beëindigd en onvoldoende onderbouwd dat exclusiviteitsbedingen ook na beëindiging van kracht zouden blijven. Onvoldoende aanwijzingen dat tekening van [onderneming 1] door [onderneming 2] zijn gekopieerd: tekeningen niet identiek. Geen aanwijzingen dat [onderneming 2] met Velopa zou hebben samengespannen of Velopa heeft uitgelokt om wanprestatie te plegen jegens [onderneming 1]: uit getuigenverklaringen blijkt dat initiatief tot rechtstreekse levering van Velopa is uitgegaan.

 

OVEREENKOMSTAUTEURSRECHT

 

Hoger beroep tegen. [onderneming 1] produceert straatmeubilair en heeft één opdrachtgever, Velopa. [onderneming 1] en [onderneming 2] hebben op 29 april 1997 een op 1 september 1999 een overeenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomsten produceerde [ondernemer 2] prroducten voor [onderneming 1]. Velopa en [onderneming 1] hebben onderhandeld over een overname van de activiteiten van [onderneming 1], waaronder de aan [onderneming 2] uitbestede activiteiten. Nadat de overname niet tot stand was gekomen heeft Velopa rechtstreeks bij [onderneming 2] besteld. Tussen [onderneming 1] en Velopa zijn diverse procedures gevoerd over (onder meer) de beëindiging van de handelsrelatie. [onderneming 1] vorderde in eerste aanleg betaling van € 715,864,17 en afdracht van de winst. De rechtbank oordeelde idat [onderneming 2] zonder wanprestatie onder de exclusiviteitsbedingen te plegen jegens [onderneming 1] vanaf juli 2005 in rechtstreekse opdracht van Velopa kon gaan werken. Er is wel wanprestatie gepleegd door in de periode april/mei 2005 in rechtstreekse opdracht van Velopa straatmeubilair aan haar te leveren. De stelling van [onderneming 1] dat [onderneming 2] inbreuk op haar IE-rechten op (elektronische) tekeningen, berekeningen, mallen, matrijzen of andere werktuigen werd door de rechtbank verworpen. Ook werd de stelling dat sprake was van wanprestatie door [onderneming 2] verworpen. De vonnissen worden bekrachtigd.

 

Het hof oordeelt dat [onderneming 2] geen exclusiviteitsbepalingen jegens [onderneming 1] heeft geschonden. [onderneming 2] heeft terecht aangevoerd dat de overeenkomst tussen Velopa en [onderneming 1] enerzijds en de overeenkomsten tussen [onderneming 1] en [onderneming 2] anderzijds nauw met elkaar samenhangen en dat de beëindiging van het contract tussen Velopa en [onderneming 1] tevens het einde meebrengt van de overeenkomsten tussen [onderneming 1] en [onderneming 2]. De exclusiviteitsbedingen beschermen [onderneming 1] gedurende de looptijd van de overeenkomsten tegen levering door [onderneming 2] van het straatmeubilair aan derden (waaronder Velopa). Voor de stelling dat partijen in redelijkheid de bedoeling zouden hebben gehad om de exclusiviteitsbedingen ook na beëindiging van de overeenkomsten van kracht te laten zijn valt in de stukken onvoldoende steun te vinden.

 

Bewijslast dat [onderneming 2] in strijd met overeenkomst productiemiddelen heeft gebruikt voor anderen dan [onderneming 1] ligt bij [onderneming 1]. Anders dan [onderneming 1] stelt is geen sprake van een bevrijdend verweer. De stelling dat tekeningen van [onderneming 1] door [onderneming 2] zijn gekopieerd wordt verworpen, omdat de tekeningen niet identiek zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat [onderneming 2] met Velopa zou hebben samengespannen of Velopa heeft uitgelokt om wanprestatie te plegen jegens [onderneming 1]. Uit getuigenverklaringen blijkt dat initiatief tot rechtstreekse levering van Velopa is uitgegaan. De enkele omstandigheid dat [onderneming 2] desgevraagd bereid is geweest tot rechtstreekse levering van het staatmeubilair aan Velopa is daartoe in elk geval onvoldoende. Het incidenteel appel faalt.

 

IEPT20170307, Hof Den Haag, Productie Straatmeubilair

 

ECLI:NL:GHDHA:2017:462