Beantwoording HvJEU van prejudiciële vragen over royalty's over ingevoerde goederen

10-03-2017 Print this page
IEPT20170309, HvJEU, GE Healthcare v Hauptzollamt Dusseldorf

Artikel 32 lid 1 onder c douanewetboek verlangt enerzijds niet dat het bedrag aan royalty’s wordt vastgesteld wanneer de overeenkomst wordt gesloten of wanneer de douaneschuld ontstaat, om deze royalty’s aan te kunnen merken wanneer de waarde moet worden bepaald. Anderzijds heeft het artikel betrekking op de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, ook al zijn de royalty’s gedeeltelijk betrekking op de ingevoerde goederen. Royalty’s vormen “een voorwaarde voor de verkoop” wanneer - binnen eenzelfde groep van ondernemingen - de betaling van deze royalty’s wordt verlangd door een onderneming die verbonden is met zowel de koper als verkoper en de betaling ten behoeve van de verkopende partij wordt verricht, in de zin van artikel 32, lid 1, onder c) van het douanewetboek en artikel 160 van verordening nr. 2454/93. De aanpassings- en de toebedelingsmaatregeen van de artikelen 32 lid 1 onder c en 158 lid Vo nr. 2452/93 kunnen ook worden toegepast wanneer de douanewaarde van de betrokken goederen aan de hand van de subsidiaire methode van artikel 31 van het douanewetboek is vastgesteld.

LICENTIES

GE Medical Systems Deutschland GmbH & Co. KG (KG) heeft met de met haar verbonden onderneming Monogram Licensing International Inc. (MLI) een licentieovereenkomst gesloten. Bij een douanecontrole over oktober 2007 – december 2009 constateert verweerder (Hauptzollamt Düsseldorf) dat KG van tot dezelfde groep behorende ondernemingen uit derde landen afkomstige goederen heeft verkregen, zonder daarover royalties en licentierechten in de aangiften van de douanewaarden op te nemen. Verzoekster stelt dat op grond van Vo. 2913/92 royalties en licentierechten dienen te worden uitgesloten van berekening van douanewaarde aangezien de verrichte betalingen niet alleen betrekking hebben op de ingevoerde goederen. Zij wijst in het bijzonder op de regeling in het VK waar de douaneautoriteiten ervan uitgaan dat de licentieovereenkomst niet leidt tot verhoging van de douanewaarde met het bedrag van royalty’s en licentierechten, en op de noodzaak van uniforme regels in de EU. Het Finanzgericht Düsseldorf heeft aan het Hof een viertal prejudiciële vragen gesteld.

De eerste en tweede vraag moeten samen worden onderzocht. Het Hof overweegt dat royalty’s en licentierechten wel degelijk verband houden met de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, zelfs indien het bedrag ervan bij het sluiten van de licentieovereenkomst dan wel nadien bij de aanvaarding van de douaneaangifte of op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, niet exact kon worden vastgesteld. Artikel 158 lid 3 Vo 2454/93 bepaalt uitdrukkelijk dat de te betalen royalty’s of licentierechten kunnen worden geacht gedeeltelijk betrekking te hebben op goederen, en gedeeltelijk op na de invoer geleverde diensten, zodat de aanpassing waarin artikel 32 lid 1 douanewetboek in voorziet kan worden toegepast zelfs wanneer de royalties slechts gedeeltelijk betrekking hebben op de ingevoerde goederen:

“Gelet op het voorgaande dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat dit artikel enerzijds niet verlangt dat het bedrag van de royalty’s of de licentierechten wordt vastgesteld op het tijdstip waarop de licentieovereenkomst wordt gesloten dan wel op het tijdstip waarop de douaneschuld ontstaat, teneinde deze royalty’s of licentierechten te kunnen aanmerken als betrekking hebbende op de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald, en dat het anderzijds toestaat dat deze royalty’s of deze licentierechten worden geacht „betrekking [te hebben op] [...] de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald”, ook al houden die royalty’s of die licentierechten slechts gedeeltelijk verband met die goederen.”

De derde vraag dient als volgt te worden geantwoord:

“Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek en artikel 160 van verordening nr. 2454/93 aldus moeten worden uitgelegd dat royalty’s of licentierechten een „voorwaarde voor de verkoop” van de goederen waarvan de waarde moet worden bepaald vormen, wanneer – binnen eenzelfde groep van ondernemingen – de betaling van deze royalty’s of deze licentierechten wordt verlangd door een onderneming die verbonden is met zowel de verkoper als de koper en welke betaling ten behoeve van deze laatste onderneming wordt verricht.”

Op de vierde vraag antwoordt het Hof:

“Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 32, lid 1, onder c), van het douanewetboek en artikel 158, lid 3, van verordening nr. 2454/93 aldus moeten worden uitgelegd dat de aanpassings- en de toebedelingsmaatregelen waarin deze bepalingen respectievelijk voorzien, kunnen worden toegepast wanneer de douanewaarde van de betrokken goederen niet volgens artikel 29 van het douanewetboek maar aan de hand van de subsidiaire methode van artikel 31 van dit wetboek is vastgesteld.”

IEPT20170309, HvJEU, GE Healthcare v Hauptzollamt Dusseldorf

C‑173/15