Eiser veroordeeld in proceskosten na intrekken kort geding

10-03-2017 Print this page
IEPT20170309, Rb Den Haag, Putkast v CBM
(Met dank aan Susan Kaak, Ventoux Advocaten)

Eiser veroordeeld in proceskosten na intrekken kort geding over octrooi-inbreuk: aanhangigheid kort geding niet vervallen nu CBM tijdig vergoeding van haar proceskosten heeft gevorderd en eiser aangemerkt als in het ongelijke gestelde partij nu nietigheid octrooi niet is bestreden.

 

PROCESRECHT - KORT GEDING

 

Putkast heeft CBM op 23 oktober gedagvaard om 11 december 2015 te verschijnen voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag inzake een vermeende octrooi-inbreuk. Op 10 november heeft Putkast de zaak echter ingetrokken waarna CBM de voorzieningenrechter op 27 november 2015 heeft verzocht om Putkast te veroordelen in de proceskosten op grond van artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter heeft de zaak vervolgens aangehouden in afwachting van het antwoord van de Hoge Raad op door de rechtbank Den Haag gestelde prejudiciële vragen over de proceskosten na het intrekken van een kort geding (IEPT20150710).

 

Na het antwoord van de Hoge Raad (IEPT20160603) heeft CBM de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen. De voorzieningenrechter stelt dat de Hoge Raad heeft bepaald dat artikel 249 Rv, waarin met betrekking tot bodemprocedures is bepaald dat de eiser bij afstand van instantie verplicht is de proceskosten van gedaagde te betalen, tezamen met 125-127 en artikel 250 Rv niet op het kort geding in eerste aanleg van toepassing is. Wel kunnen deze regels aanknopingspunten bieden op grond waarvan de voorzieningenrechter aan de hand van de door de Hoge Raad gegeven voorwaarden beslist over vergoeding van de proceskosten na intrekking van een kort geding. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de Hoge Raad heeft vastgesteld dat de aanhangigheid van een kort geding na intrekking eiser niet komt te vervallen indien gedaagde binnen veertien dagen na datum waartegen gedaagde was opgeroepen mededeelt een beslissing omtrent de proceskosten te verlangen.

 

De voorzieningenrechter stelt vast dat CBM vóór het verstrijken van bovengenoemde veertiendagentermijn vergoeding van haar proceskosten door CBM heeft gevorderd. Putkast heeft niet bestreden dat zij haar kort geding heeft ingetrokken nadat CBM haar op de nietigheid van haar octrooi heeft gewezen. De voorzieningenrechter stelt vast dat Putkast hiermee moet worden gezien als de in het ongelijk gestelde partij en veroordeelt Putkast in de proceskosten, begroot op € 11.667,42. De voorzieningenrechter verklaart de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad nu CBM hier niet om heeft verzocht. Putkast heeft hoger beroep ingesteld.

 

IEPT20170309, Rb Den Haag, Putkast v CBM

 

ECLI:NL:RBDHA:2017:2285