Gebruik term ‘gecertificeerd’ in reclame-uiting vereist niet dat daaraan een keurmerk ten grondslag ligt

31-03-2017 Print this page
IEPT20170328, Rb Amsterdam, Dyson v Miele
(Met dank aan Rutger van Rompaey, Van Benthem & Keulen)

Handelen in strijd met bepalingen inzake oneerlijke handelspraktijken kan onrechtmatig handelen jegens concurrent opleveren: deze bepalingen bieden niet slechts bescherming aan consumenten. Van onrechtmatig handelen door Miele jegens Dyson is echter geen sprake: gebruik van de term ‘gecertificeerd’ door Miele bij aanprijzing stofzuiger vereist niet dat daaraan een keurmerk ten grondslag ligt, onaannemelijk dat de gemiddelde consument de mededeling ‘volledig gescheiden legen van grof vuil en fijnstof zonder dat het opdwarrelt’ zal opvatten als 100% fijnstof-vrij.

 

RECLAMERECHT

 

Dyson is producent van huishoudelijke apparaten en spreekt in deze procedure Miele aan, dat zich ook bezig houdt met de productie van huishoudelijke apparatuur. Miele heeft in augustus 2016 de Blizzard CX1 op de markt gebracht. Deze stofzuiger wordt in de reclames van Miele aangeprezen waarbij onder meer wordt vermeld: "Gecertificeerd hygiënisch legen. Innovatieve scheiding van stof: volledig gescheiden legen van grof vuil en fijnstof zonder dat het opdwarrelt." Hierbij wordt het logo van IBR Laboratories, een Amerikaans onderzoeksinstituut dat is gespecialiseerd in het meten van filterprestaties, vermeld met daarbij de tekst: "Gecertificeerd 'hygiënisch legen'” en daaronder: "De unieke stofafscheiding van de Miele Blizzard CX1 is door IBR toonaangevend op prestatietests gecertificeerd.".

 

Dyson vordert Miele te gebieden deze reclame-uitingen te staken en gestaakt te houden, in ieder geval voor zover wordt gesteld of gesuggereerd dat de Blizzard CX1 een certificering dan wel keurmerk bezit voor hygiënisch legen, de bedoelde certificering of keurmerk zou zijn toegekend door IBR, de Blizzard CX1 in staat is grofvuil en fijnstof volledig te scheiden en de Blizzard CX1 voorkomt dat stof opdwarrelt tijdens het legen. Daarnaast vordert Dyson een rectificatie van de uitingen en een terugroepactie van de stofzuigers. Dyson baseert zich op de onrechtmatige daad, oneerlijke handelspraktijk en misleidende (vergelijkende) reclame op. 

 

De voorzieningenrechter verwerpt het verweer van Miele dat Dyson niet ontvankelijk is omdat niet Dyson, maar de Nederlandse vennootschap Dyson B.V. mogelijk in haar belangen wordt geschaad. Ook de belangen van de hoofdondernemer zijn rechtstreeks in het geding als een van de lokale bedrijven wordt benadeeld. Voorts is er volgens de voorzieningenrechter sprake van spoedeisend belang nu er - indien daarvan sprake is -  op zo kort mogelijke termijn een einde gemaakt dient te worden aan de onrechtmatige concurrentie.

 

Ook verwerpt de voorzieningenrechter de stelling van Miele dat Dyson zich niet op de bepalingen inzake de oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193a e.v. BW) kan beroepen omdat deze alleen bescherming bieden aan consumenten. De voorzieningenrechter stelt dat de bepalingen zich weliswaar richten tot de consument, maar dat ze een uitwerking vormen van Richtlijn 2005/29/EG waarin expliciet staat benoemd dat concurrenten moeten worden beschermd tegen oneerlijke ‘Business to Consumer’ handelspraktijken. Nu uit de wetsgeschiedenis niet is gebleken dat de nationale wetgever een expliciete keuze heeft gemaakt om op dit punt af te wijken van de Richtlijn, kan volgens de voorzieningenrechter ook Dyson een beroep doen op deze artikelen, in elk geval in die zin dat handelen in strijd met deze bepalingen ook onrechtmatig handelen jegens Dyson kan opleveren.

 

Volgens Dyson is er sprake van onrechtmatig handelen doordat Miele de indruk zou wekken een soort keurmerk te bezitten voor het ‘hygiënisch legen’ van de opvangbak van haar stofzuiger - terwijl een dergelijk keurmerk niet bestaat- hetgeen in strijd zou zijn met artikel 6:193g BW. Volgens de voorzieningenrechter claimt Miele echter alleen dat het ‘hygiënisch legen’ door IBR is gecertificeerd. Nu IBR, een gerenommeerd,  toestemming heeft gegeven voor de claim en heeft verklaard dat deze is gebaseerd op een in onafhankelijk door haar uitgevoerde test is de claim volgens de voorzieningenrechter genoegzaam onderbouwd. Hierdoor is geen sprake van misleiding of strijd met een van de artikelen betrekking hebbend op misleidende reclame en/of oneerlijke handelspraktijken. Het gebruik van de term ‘gecertificeerd’ vereist volgens de voorzieningenrechter niet dat daaraan een keurmerk ten grondslag ligt. De omstandigheid dat de kritiek van Dyson op de test van IBR volgens de voorzieningenrechter ‘op het eerste gezicht niet geheel onterecht’ lijkt, doet hier niet aan af.

 

Voorts stelt de voorzieningenrechter dat Dyson onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gemiddelde consument op grond van de mededeling dat de Blizzard CX1 het ‘volledig gescheiden legen van grof vuil en fijnstof zonder dat het opdwarrelt’ mogelijk maakt,  zal menen dat het compartiment waarin het grof vuil wordt opgevangen 100% fijnstof vrij is. Ook deze claim van Miele wordt niet als misleidend of onjuist gekwalificeerd.

 

Ook stelt de voorzieningenrechter dat van onrechtmatige vergelijkende reclame geen sprake is, nu in de uitingen van Miele geen directe of indirecte vergelijking met de concurrenten van Miele voorkomt. De vorderingen van Miele worden afgewezen, en Dyson wordt veroordeeld in de proceskosten van € 1.842,-.

 

Tot slot stelt de voorzieningenrechter dat Dyson in het licht van het bepaalde in artikel 21 en 111 lid 3 Rv in de dagvaarding melding had moeten maken van de afwijzende reactie van Miele op de sommatie van Dyson alsmede van de omstandigheid dat Miele opheffing heeft gevorderd van het door Dyson in de dagvaarding genoemde ex parte verbod in Duitsland.

 

IEPT20170328, Rb Amsterdam, Dyson v Miele

 

ECLI:NL:RBAMS:2017:2066