Werkgever kan vordering instellen ter bescherming van werknemers, ook zonder lastgeving of volmacht

31-03-2017 Print this page
IEPT20170331, HR, Rabobank v Stichting Red
(Met dank aan Tobias Cohen Jehoram, Vivien Rörsch en Lodewijk Pessers, De Brauw Blackstone Westbroek)

Werkgever kan vordering instellen ter bescherming van werknemers, ook zonder lastgeving of volmacht. Onvoldoende gemotiveerd dat door hof in aanmerking genomen verteltechniek het noemen van de namen van de medewerkers in het boek ‘De Verpanding’ kan rechtvaardigen: er had ook met (deels) geanonimiseerde of gefingeerde namen kunnen worden volstaan. Dat boek algemeen belang dient is geen toereikende motivering, nu niet is vastgesteld dat dit belang ook bij noemen namen (oud-)medewerkers is betrokken. Ook de omstandigheid dat geen ernstige gevolgen voor de (oud)medewerkers waren te verwachten vormt geen ontoereikende motivering.

 

PUBLICATIE

 

Cassatie tegen het arrest van het hof Den Haag van 8 maart 2016 (IEPT20160308), waarin werd geoordeeld dat de publicatie van namen van Rabobank medewerkers in het boek ‘De Verpanding’ niet onrechtmatig was, aangezien het boek volgens het ‘fly-on-the-wall’ principe was geschreven. Het vermelden van de namen vervulde volgens het hof daarom een functie in de gekozen en voor dit soort non-fictie uitingen als effectief aan te merken narratieve opzet. Zie ook het vonnis van de voorzieningenrechter (IEPT20150410). Het arrest wordt vernietigd.

 

De Hoge Raad overweegt dat Rabobank in dit geding als werkgever voor haar (oud-)medewerkers opkomt, die volgens haar worden geschaad door de publicatie waarin zij een rol spelen in verband met de werkzaamheden die zij als werknemer voor hun werkgever verrichten. Een werkgever kan met betrekking tot een dergelijke publicatie een vordering instellen ter bescherming van de werknemers. Deze bevoegdheid komt de werkgever zowel uit hoofde van het belang dat hij zelf heeft bij de bescherming van zijn werknemers, als ter bescherming van die werknemers toe, mede op grond van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW). De bevoegdheid bestaat dus ook buiten lastgeving en volmacht door de werknemer. Hierbij is mede van belang dat het voor de werknemers belastend kan zijn zelf in rechte op te treden. De Rabobank kan daarom in beginsel de onderhavige vordering instellen. Dat de (oud-)werknemers waar het geding om gaat hier bezwaar tegen hebben is gesteld noch gebleken. 

 

Het hof heeft volgens de Hoge Raad terecht als uitgangspunt genomen dat de vermelding van namen van de (oud-)medewerkers in het boek een inbreuk vormt op hun recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, welke valt onder artikel 8 EVRM en dat de publicatie van het boek onder het recht van vrije meningsuiting valt (artikel 10 EVRM). Hierbij is terecht overwogen dat bij de afweging welke van deze fundamentele rechten in het concrete geval zwaarder weegt, geen van deze rechten voorrang toekomt. Volgens de Hoge Raad is echter zonder nadere motivering niet in te zien dat de door het hof in aanmerking genomen verteltechniek de aan de orde zijnde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de (oud-)medewerkers van Rabobank kan rechtvaardigen. Er had immers, gelet op de onbekendheid van de (oud-)medewerkers, in beginsel even goed kunnen volstaan met (deels) geanonimiseerde of gefingeerde namen.

 

Dat het hof in zijn oordeel in aanmerking heeft genomen dat het boek mede het algemeen belang dient door de bijdrage aan het publieke debat vanwege de aan de orde gestelde misstand levert geen toereikende motivering op, omdat het hof niet vaststelt dat dit algemene belang (ook) is betrokken bij het noemen van de namen van de (oud-)medewerkers. De omstandigheid dat geen ernstige gevolgen voor de (oud)medewerkers waren te verwachten vormt eveneens geen ontoereikende motivering. Ook in geval geen ernstige gevolgen zijn te verwachten door de publicatie van hun namen in het boek, kunnen zij aanspraak maken op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer.

 

IEPT20170331, HR, Rabobank v Stichting Red

 

ECLI:NL:HR:2017:569