Conservatoir derdenbeslag in zaak portretrecht Max Verstappen afgewezen: sterke twijfels bij grondslag

22-05-2017 Print this page
IEPT20170502, Hof Amsterdam, Mavic v Picnic

Afwijzing conservatoir derdenbeslag in zaak rond commercial Picnic met ‘lookalike’ Max Verstappen bekrachtigd: commercial duidelijk bedoeld als parodie op eerdere reclamecampagne van Jumbo waardoor het zeer de vraag is of appelanten beroep op portretrecht toekomt, gemiste omzet niet de juiste maatstaf voor vaststellen redelijke vergoeding nu betwijfeld wordt of Picnic ooit voor ‘echte’ Verstappen gekozen zou hebben en het Verstappen niet vrij staat om met concurrent van Jumbo in zee te gaan, omvang schade op grond van onrechtmatige daad onvoldoende onderbouwd, geen belang aangevoerd op grond waarvan aan twijfels omtrent toewijsbaarheid beroep portretrecht voorbij kan worden gegaan.

 

PORTRETRECHT

 

Hoger beroep tegen uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (IEPT20161013). Mavic heeft een exclusieve licentie van Max Verstappen om zijn IE-rechten en portretrecht te exploiteren. Picnic, een onderneming die boodschappen bezorgd, heeft in een veelbesproken commercial een ‘lookalike’ van Verstappen ingezet. Volgens appelanten is hiermee sprake van inbreuk op het portretrecht van Verstappen en van een onrechtmatige daad. De door appelanten ingeschakelde deskundige waardeert de redelijke vergoeding die eisers hadden kunnen krijgen op minimaal € 350.000. Tot zekerheid voor het verhaal van die vordering hebben appelanten de voorzieningenrechter verlof gevraagd om ten laste van Picnic conservatoir derdenbeslag te mogen leggen. Dat verlof heeft de voorzieningenrechter bij beschikking van 13 oktober 2016 geweigerd (beschikking is niet gepubliceerd). Tegen deze beslissing komen appelanten op in dit hoger beroep.

 

De meervoudige burgerlijke kamer van het Hof Amsterdam stelt vast dat appelanten zich in de eerste plaats beroepen op art. 21 auteurswet (portretrecht). Volgens het Hof rijst de vraag of appelanten wel een beroep op dit artikel toekomt, nu in de commercial geen ‘echt’ portret van Verstappen te zien is, maar een ‘lookalike’. Het bewust inschakelen van een acteur die op Verstappen met dezelfde kleding als Verstappen tijdens zijn optredens in de media draagt, zou daartoe volgens het Hof enerzijds wel aanleiding toe kunnen geven. Daar staat volgens het Hof echter tegenover dat de commercial duidelijk is bedoeld als een parodie op een eerdere reclamecampagne van Jumbo waarin de ‘echte’ Max Verstappen een rol speelt. Zo wordt in de tweede scene van de commercial een bestelauto van Jumbo in beeld gebracht, die geparkeerd staat naast de bestelauto van Picnic waarin de lookalike van Verstappen gaat rijden. Het is gelet op deze feiten naar het oordeel van het Hof geenszins duidelijk dat de makers van de commercial hebben beoogd dat het publiek de acteur ook daadwerkelijk als Verstappen zelf zou identificeren. Het lijkt  volgens het Hof eerder de bedoeling dat het publiek de commercial als parodie ziet en de acteur als een ‘lookalike’ herkent. Hierdoor is naar het oordeel van het Hof zeer de vraag of appelanten in dit geval een beroep toekomt op artikel 21 van de Auteurswet.

 

Daarnaast stelt het Hof dat indien appelanten een beroep op het portretrecht toekomt, zij een redelijke vergoeding kunnen verlangen van Picnic in verband met de verzilverbare populariteit van Max Verstappen. Appelanten gaan hierbij uit van het bedrag Max Verstappen had kunnen krijgen voor deelname aan de commercial. Dat wordt uitgegaan van een gebruikelijke vergoeding bij deelname van Verstappen aan de commercial ligt volgens het Hof echter gelet op de gegeven omstandigheden niet voor de hand. Het Hof betwijfelt of Picnic ooit gekozen zou hebben voor de inzet van de ‘echte’ Verstappen. Daarmee zou volgens het Hof immers het idee van een parodie teniet worden gedaan. Bovendien is ter zitting gebleken dat het Verstappen niet vrij staat om met een concurrent van Jumbo in zee te gaan. Er kan volgens het Hof daarom  niet van worden uitgegaan dat sprake is geweest van omzetderving. Gemiste omzet is daarom niet de juiste maatstaf voor de beoordeling van wat in dit geval een redelijke vergoeding is. Appelanten hebben hiermee het beloop van hun vordering voor zover gegrond op het portretrecht, onvoldoende onderbouwd.

 

Wat betreft de gestelde onrechtmatige daad begrijp het Hof Amsterdam deze grond aldus dat appelanten  bedoelen dat Picnic met het openbaar maken van de commercial op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van de verzilverbare populariteit van Max Verstappen. Appelanten hebben volgens het Hof echter niet concreet toegelicht dat en in welke omvang zij daardoor schade hebben geleden. Zo is niet aangevoerd dat zij door de commercial reputatieschade hebben geleden. Voor zover appelanten hebben bedoeld te stellen dat zij door het openbaar maken van de commercial omzet hebben misgelopen, kan volgens het Hof worden geoordeeld dat het gelet op het feit dat het om een parodie gaat en omdat het Max Verstappen niet vrij staat om met een concurrent van Jumbo te contracteren, niet voor de hand ligt dat van het mislopen van omzet sprake is.

 

Het Hof concludeert dat er sterke twijfels zijn omtrent de primaire grondslag, te weten artikel 21 auteurswet inzake het portretrecht, en dat het beloop van de vordering op die grondslag bovendien onvoldoende is onderbouwd. Appelanten hebben volgens het Hof geen concreet belang aangevoerd op grond waarvan aan die twijfels voorbij kan worden gegaan. De subsidiaire grondslag is naar het oordeel van het Hof wegens het ontbreken van een toelichting op de schade in elk geval ondeugdelijk. Nu niet summierlijk is gebleken van de gegrondheid van de door appelanten gestelde vordering op Picnic, oordeelt het Hof dat het verzoek niet toewijsbaar is. Het Hof bekrachtigt de bestreden beslissing.

 

IEPT20170502, Hof Amsterdam, Mavic v Picnic

 

ECLI:NL:GHAMS:2017:1722