Uitleg begrip “vestiging” (art. 97(1) UmeV) bij juridisch onafhankelijke dochtervennootschap

18-05-2017 Print this page
IEPT20170518, HvJEU, Hummel v Nike

Een in een lidstaat gevestigde juridisch onafhankelijke dochtervennootschap van een niet in EU gezetelde moedermaatschappij is een “vestiging” van deze moedermaatschappij (artikel 97(1) UmeV), wanneer deze dochter een centrum van werkzaamheid is dat, in de lidstaat waar zij is gelegen, beschikt over een vorm van werkelijke en stabiele aanwezigheid van waaruit een bedrijfsactiviteit wordt verricht, en zich naar buiten duurzaam manifesteert als het verlengstuk van de moedermaatschappij.

 

MERKENRECHT - IPR

 

Volgens Hummel maken met name basketballshorts van Nike inbreuk op haar merkenrecht (zie afbeelding). Het merendeel van deze inbreuk zou in Duitsland hebben plaatsgevonden. Hummel heeft tegen Nike en Nike Retail een zaak aanhangig gemaakt voor het Landgericht Düsseldorf dat zich bevoegd heeft verklaard op grond dat Nike Deutschland een vestiging van Nike vormde en vervolgens het beroep ten gronde heeft verworpen. Hummel Holding heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het verwijzende Oberlandesgericht Düsseldorf. Nike heeft vervolgens een exceptie van internationale onbevoegdheid van de Duitse rechters opgeroepen. Volgens de verwijzende rechter kan de internationale bevoegdheid van de Duitse rechters om te beslissen op het, op de gehele Unie gerichte, beroep dat tegen de vennootschappen van het Nikeconcern is gericht, enkel kan voortvloeien uit artikel 97 (1) Uniemerkenverordening. De strekking van het begrip “vestiging” in de zin van deze bepaling zou echter in het geval van onafhankelijke dochters en kleindochters omstreden zijn en niet door het HvJEU verduidelijkt. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft dan ook uitlegging van het begrip “vestiging” in de zin van artikel 97(1) Uniemerkenverordening.

 

Het Hof van Justitie EU beantwoordt de vraag als volgt:

 

Artikel 97, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk moet aldus worden uitgelegd dat een in een lidstaat gevestigde juridisch onafhankelijke vennootschap die een dochtervennootschap is van een moedermaatschappij die niet in de Europese Unie is gezeteld, een „vestiging” in de zin van deze bepaling van deze moedermaatschappij vormt, wanneer deze dochter een centrum van werkzaamheid is dat, in de lidstaat waar zij is gelegen, beschikt over een vorm van werkelijke en stabiele aanwezigheid van waaruit een bedrijfsactiviteit wordt verricht, en dat zich naar buiten duurzaam manifesteert als het verlengstuk van de moedermaatschappij.

 

IEPT20170518, HvJEU, Hummel v Nike

 

C-617/15 - ECLI:EU:C:2017:390