Noemen naam en tonen portret appellant in “De Gekooide Recherche” niet onrechtmatig

03-07-2017 Print this page
IEPT20170627, Hof Den Haag, De Gekooide Recherche
(Met dank aan Arnout Groen, Hofhuis Alkema groen)

Geen schending ambtsgeheim m.b.t. passages in boek “De Gekooide Recherche” over appellant: gebruik gemaakt van openbare bronnen. Producties die bij pleidooi in geding zijn gebracht buiten beschouwing gelaten wegens strijd met goede procesorde en twee-conclusies-regel. Afweging recht op eerbiediging persoonlijke levenssfeer appellant tegen vrijheid van meningsuiting [P] valt in nadeel uit van appellant: sprake van maatschappelijk debat, tonen naam appellant en portret appellant dient algemeen belang, in boek genoemde feiten reeds openbaar uit andere publicaties, steun in feitenmateriaal en toonzetting gerechtvaardigd door doel en inhoud van het boek. Ook als geen gebruik had mogen worden gemaakt van informatie uit boek “De Club van Dollars” is publicatie niet onrechtmatig, nu wijze van verkrijging informatie één van de relevante factoren is voor rechtmatigheid publicatie en sprake is van steun in feitenmateriaal. Beroep op Wbp faalt: aantal artikelen niet van toepassing op gegevensverwerking voor uitsluitend journalistieke doeleinden, voor andere artikelen valt belangenafweging in nadeel appellant uit. Geen beroep op Google Spain arrest (IEPT20140513): ziet op specifieke gegevensverwerking in een zoekmachine.

 

PUBLICATIE - PRIVACY

 

Hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 maart 2016 (IEPT20160323), waarin werd geoordeeld dat het noemen van de naam van eiser (thans appellant) in het boek De Gekooide Recherche niet onrechtmatig was. Het vonnis wordt bekrachtigd.

 

Het hof oordeelt dat geen sprake is van schending van het ambtsgeheim door Princen, omdat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat de informatie die Princen in zijn boek heeft gepubliceerd is gebaseerd op geheim materiaal. Princen heeft voor de passages uit het boek waarnaar appellant heeft verwezen ter onderbouwing van de gestelde schending van het ambtsgeheim het betoog weerlegd door het tonen van concrete vindplaatsen in openbare bronnen. De in het kader van de akte bij pleidooi door appellant in het geding gebrachte producties worden buiten beschouwing gehouden wegens strijd met de goede procesorde en de twee-conclusies-regel. Aangezien het gebrek aan concretisering al in eerste aanleg onderwerp is geweest van het debat en voor de rechtbank grond is geweest voor afwijzing van de vorderingen had appellant de concrete stellingen over de schending van het ambtsgeheim al bij memorie van grieven naar voren moeten brengen. Hier komt bij dat ook inhoudelijk de in de nadere producties opgesomde opmerkingen geen doel treffen, aangezien ter zitting is gebleken dat alle door Princen genoemde passages een vindplaats in een openbare bron hebben.

 

Ook een afweging van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van appellant tegen de vrijheid van meningsuiting van Princen kan appellant niet baten. Het boek draagt onmiskenbaar bij aan een debat van algemeen belang, aangezien het werkproces van de Nederlandse recherche wordt beschreven en zorgen en inzichten daarover worden geuit. Hierdoor wordt een maatschappelijk debat over de kwaliteit van het recherchewerk gestimuleerd. Verder wordt overwogen dat het boek kan bijdragen aan de verbetering van dat werk. Hierdoor bestaat een zwaarwegende vrijheid van Princen om het boek te publiceren. Ook de passages over appellant, waarbij zijn naam wordt genoemd en een foto van hem wordt getoond dienen niet louter de bevrediging van de publieke nieuwsgierigheid. Princen heeft toegelicht dat hij ervoor heeft gekozen om de problemen binnen de recherche inzichtelijk te maken aan de hand van het verloop van het onderzoek in strafzaken waarover in de media al breed was bericht, zoals de zaken tegen Holleeder, [P] en appellant. Die koppeling van de bekende strafzaken aan de boodschap van de opsporingsproblemen kan de controleerbaarheid en de geloofwaardigheid en daarmee de zeggingskracht van de boodschap vergroten. Hierdoor draagt ook het noemen van de naam van appellant en het tonen van zijn portret dus bij aan het algemeen belang.

 

Het hof acht ook van belang dat moet worden aangenomen dat de feiten over appellant in het boek reeds openbaar waren via andere publicaties. Het gevolg van het boek is dus niet dat de informatie publiek wordt, maar dat deze opnieuw onder de aandacht van het publiek wordt gebracht. Hoewel dit waarschijnlijk appellant aanvullende schade toebrengt aan zijn reputatie, kan er volgens vaste rechtspraak geen beroep worden gedaan op het recht van bescherming van reputatie als het verlies van goede naam een voorzienbaar gevolg is van eigen gedrag, zoals het plegen van een strafbaar feit. Daarnaast staat volgens het hof vast dat appellant tot het moment dat hij werd verdacht van de genoemde feiten met meerdere bekende Nederlanders omging en zelf de aandacht van de media trok. Daarnaast vinden de passages over appellant steun in het feitenmateriaal. Appellant heeft ook pas bij pleidooi geconcretiseerd welke passages onjuist zouden zijn, maar dit wordt zoals reeds beschreven buiten beschouwing gehouden wegens strijd met de twee-conclusies-regel.

 

Het betoog dat Princen geen gebruik had mogen maken van de informatie uit het boek De Club van Dollars en andere publicaties kan niet tot een andere conclusie leiden. Het kan niet als vaststaand worden aangenomen dat de auteurs van dat boek de informatie op onrechtmatige wijze hebben verkregen. Daarnaast wordt overwogen dat de wijze waarop de informatie is verkregen slechts één van de relevante factoren is voor de vraag of de publicatie onrechtmatig is. Aangezien de beschuldiging van oplichting steun vindt in de feiten, ten minste één van de slachtoffers van appellant een publiek figuur is en appellant ook zelf de kringen van bekende Nederlanders opzocht, kan niet zonder meer worden aangenomen dat de publicaties onrechtmatig zijn, zelfs als vast zou komen te staan dat (een deel van) de informatie het boek De Club van Dollars onrechtmatig verkregen zou zijn. Het zelfde geldt voor het boek van Princen.

 

Het beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens faalt. Een aantal artikelen waarop appellant zich beroept is niet van toepassing op gegevensverwerking voor uitsluitend journalistieke doeleinden. Voor de niet door de persexceptie uitgesloten artikelen 6 t/m 11 van de Wbp geldt dat een evenwicht tussen de betrokken rechten en belangen moet worden gevonden, dat gelet op wat het hof eerder heeft overwogen tegen een beperking van de uitingsvrijheid pleit. Het beroep op het Google Spain arrest (IEPT20140513) faalt, omdat dat arrest zag op de specifieke gegevensverwerking in een zoekmachine.

 

De vorderingen tegen de politie en tegen de Staat worden afgewezen, omdat er geen duidelijke grieven gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot onrechtmatig handelen ex artikel 6:170 BW en de gestelde verwerking van strafvorderlijke gegevens. 

 

IEPT20170627, Hof Den Haag, De Gekooide Recherche

 

ECLI:NL:GHDHA:2017:3236