Proceskostenveroordeling ex art 1019h Rv na intrekken kort geding over gestelde merkinbreuk

05-07-2017 Print this page
IEPT20170628, Rb Den Haag, Naftis v Symex

Naftis veroordeeld in proceskosten ex artikel 1019h Rv na intrekken kort geding over inbreuk op Uniemerk en gebruik teken op beurs ten gunste van starten bodemprocedure: Symex heeft binnen veertiendagentermijn medegedeeld dat zij vergoeding van haar kosten vordert, argument dat zittingsdatum te laat was om verbod te kunnen bewerkstelligen voor beurs verworpen nu vorderingen allereerst waren gericht op verkrijgen algemeen inbreukverbod en datum zitting al langer vast stond.

 

PROCESRECHT

 

Naftis heeft op 22 maart 2017 Symex gedagvaard om op 30 maart 2017 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. Bij brief van 28 maart 2017 heeft Naftis de zaak ingetrokken. Bij brief van 10 april 2017 heeft Symex de voorzieningenrechter verzocht Naftis te veroordelen in de proceskosten, overeenkomstig artikel 1019h Rv1 te begroten op € 11.968,50.

 

In artikel 249 Rv is met betrekking tot de bodemprocedures bepaald dat de eiser bij afstand van instantie verplicht is de proceskosten van gedaagde te betalen. De voorzieningenrechter overweegt dat de Hoge raad op 3 juni 2016 (IEPT20160603) heeft bepaald dat deze bepaling, tezamen met de artikelen 125-127 en 250 Rv, niet op het kort geding in eerste aanleg van toepassing is, maar dat deze regels echter wel aanknopingspunten bieden.  Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de Hoge Raad in die uitspraak heeft bepaald dat indien eiser het kort geding intrekt, de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig (veertien dagen na datum waartegen gedaagde oorspronkelijk was opgeroepen) aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden omdat hij een beslissing van de voorzieningenrechter omtrent de proceskosten verlangt.

 

De voorzieningenrechter stelt vast dat die mededeling in het onderhavige geval binnen de genoemde veertiendagentermijn is gedaan.

 

In de dagvaarding vorderde Naftis - kort gezegd - een bevel om iedere inbreuk op haar Uniemerkrecht te staken alsmede een verbod voor Symex om tijdens de beurs StocExpoEurope 2017 in Rotterdam (28 t/m 30 maart 2017) een bepaald teken te gebruiken, alles met nevenvorderingen. Bij brief van 28 maart 2017 heeft de advocaat van Naftis de voorzieningenrechter meegedeeld dat zij de procedure intrekt omdat de zitting pas op 30 maart 2017 kon plaatsvinden en “weinig soelaas voor de acute problemen van cliënte” kon bieden en een bodemprocedure een “geschikter forum” biedt voor het geschil. Daarnaast heeft zij als reden voor de intrekking aangevoerd de omvang en inhoud van de door Symex op 28 maart 2017 ingediende stukken.

 

Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komt deze intrekking van de procedure ten gunste van het starten van een bodemprocedure voor risico van Naftis. Aan het argument dat de zittingsdatum te laat was om nog een verbod te kunnen bewerkstelligen tijdens de beurs StocExpoEurope 2017, gaat de voorzieningenrechter voorbij nu de vorderingen allereerst waren gericht op het verkrijgen van een algemeen inbreukverbod en niet alleen zagen op deze beurs. Bovendien heeft Naftis het kort geding pas op 28 maart 2017 ingetrokken terwijl zij volgens de voorzieningenrechter al vanaf 21 maart 2017 op de hoogte was van de datum van de zitting en heeft zij er op 22 maart 2017 voor gekozen de dagvaarding daadwerkelijk uit te doen brengen. Nu niet gebleken is dat Symex na dagvaarding vrijwillig aan de vorderingen heeft voldaan, betekent dit volgens de voorzieningenrechter dat Naftis moet worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij en zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

 

Symex vordert vergoeding van haar kosten die volgens haar gespecificeerde opgave tot en met de datum van intrekking € 11.483,50 (exclusief BTW en exclusief verschotten) bedragen. Aangezien Naftis bezwaar heeft gemaakt tegen de redelijkheid en evenredigheid van deze kosten, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten te begroten op basis van de IE-indicatietarieven. Deze zaak moet volgens de voorzieningenrechter worden aangemerkt als een normaal kort geding als bedoeld in de IE-indicatietarieven, waarbij het tarief van € 15.000 geldt bij het voltooien van de kort geding procedure. Nu de zitting vanwege de intrekking niet is gehouden en de zaak kort voor de geplande datum is ingetrokken, acht de voorzieningenrechter een vergoeding van 2/3 deel van het tarief redelijk en evenredig, hetgeen neerkomt op € 10.000. Naftis wordt als de in het ongelijk gestelde partij bovendien veroordeeld in de overige kosten van de procedure. Op de na intrekking gemaakte kosten is artikel 1019h Rv niet van toepassing, zodat deze kosten hierna overeenkomstig het liquidatietarief worden begroot op € 822.  De kostenveroordeling komt daarmee op € 10.822. 

 

IEPT20170628, Rb Den Haag, Naftis v Symex

 

ECLI:NL:RBDHA:2017:7115