Gevorderde erkenning en tenuitvoerlegging van Moldavisch vonnis afgewezen

21-08-2017 Print this page
IEPT20170816, Rb Zeeland-West-Brabant, Livreria
(Met dank aan Martha Visser, Bergh Stoop & Sanders)

Vordering tot erkenning en tenuitvoerlegging van door Moldavische rechter gewezen verstekvonnis afgewezen nu niet is voldaan aan in jurisprudentie ontwikkelde voorwaarden voor toepassing art. 431 lid 2 Rv: niet voldaan aan eisen behoorlijke gerechtelijk procedure nu vonnis pas is betekend nadat het onherroepelijk was geworden en bovendien is gewijzigd zonder dat gedaagde daarvan op de hoogte is gesteld, verstekvonnis vermeldt bovendien niet dat het uitvoerbaar bij voorraad is en het alsnog toegestane hoger beroep is nog aanhangig. Eiser veroordeeld in proceskosten ex art. 1019h Rv: Quasi-exequaturprocedure waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissing in het kader van een procedure tot handhaving van een IE-recht valt onder bereik art. 1019h Rv, proceskosten gelet op geringe financiële belang en beperkte complexiteit ingeschat op € 6.000,-.

 

PROCESRECHT

 

Eiser is een gepensioneerd elektrotechnisch ingenieur en woonachtig te Moldavië. Eiser heeft diverse boeken geschreven op het gebied van elektronica. Livreria, gevestigd in Nederland, exploiteert een online boekhandel. Volgens eiser heeft deze online boekhandel inbreuk gemaakt op zijn auteursrecht. Op 21 oktober 2014 heeft de rechtbank in Moldavië een verstekvonnis tegen Livreria gewezen en de vorderingen van eiser toegewezen. De rechtbank in Moldavië heeft samengevat geoordeeld dat Livreria inbreuk maakte op de auteursrechten van eiser door zijn boeken op haar website aan te bieden zonder dat daartoe gerechtigd was. Livreria is veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 26.506,04 alsmede tot vernietiging van alle exemplaren van de betreffende boeken. Dit vonnis is op 24 november 2014 in kracht van gewijsde gegaan en op 4 juni 2015 aan Livreria betekend. Livreria heeft op 16 juli 2016 hoger beroep aangetekend tegen het verstekvonnis van 21 oktober 2014. Het Hof in Moldavië heeft toegestaan dat Livreria alsnog in hoger beroep gaat tegen het vonnis. Het Hof heeft het hoger beroep nog niet op inhoudelijke gronden behandeld of daarop beslist. In het onderhavige geding vordert eiser erkenning van het Moldavische vonnis en de hoofdelijke veroordeling van Livreria en van haar vennoten, gedaagden sub 2 en 3 , tot datgene waartoe Livreria bij de Moldavische rechter is veroordeeld; dit alles overeenkomstig 431 lid 2 Rv.

 

De rechtbank overweegt allereerst dat eiser niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in zijn vorderingen jegens gedaagden sub 2 en 3 nu onderhavige vordering is gegrond op de tenuitvoerlegging van het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 en dat vonnis uitsluitend betrekking heeft op Livreria en geen veroordeling van gedaagden sub 2 en 3 behelst.

 

Met betrekking tot de erkenning en tenuitvoerlegging van het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 en de gevorderde veroordeling van Livreria tot datgene waartoe zij in door de Moldavische rechter is veroordeeld, geldt volgens de rechtbank dat indien op de voet van artikel 431 lid 2 Rv een geding opnieuw bij de Nederlandse rechter aanhangig wordt gemaakt, deze dient te beoordelen of en in hoeverre hij, gelet op de omstandigheden van het hem voorgelegde geval, aan een beslissing van de buitenlandse rechter gezag toekent. Daarbij dient naar het oordeel van de rechtbank tot uitgangspunt dat een buitenlandse beslissing in Nederland in beginsel wordt erkend indien: (i) de bevoegdheid van de rechter die de beslissing heeft gegeven, berust op een bevoegdheidsgrond die naar internationale maatstaven algemeen aanvaardbaar is, (ii) de buitenlandse beslissing is tot stand gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging, (iii) de erkenning van de buitenlandse beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde, en (iv) de buitenlandse beslissing niet onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere beslissing van een buitenlandse rechter die tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits die eerdere beslissing voor erkenning in Nederland vatbaar is.

 

De rechtbank overweegt dat de vordering in beginsel toewijsbaar is, indien is voldaan aan bovengenoemde voorwaarden. In dit kader stelt de rechtbank dat vast staat dat het verstekvonnis pas op 4 juni 2015 - derhalve ruim nadat het op 24 november 2014 onherroepelijk was geworden en in kracht van gewijsde was gegaan - aan Livreria is betekend. Aldus is Livreria volgens de rechtbank de mogelijkheid ontnomen om tegen dit vonnis in verzet te gaan of tijdig een ander rechtsmiddel aan te wenden. Bovendien staat volgens de rechtbank vast dat het Moldavische verstekvonnis ruim nadat het onherroepelijk was geworden en aan Livreria was betekend door de rechtbank in Moldavië op verzoek van eiser is gewijzigd op 30 oktober 2015, zonder dat Livreria hiervan in kennis is gesteld of hierover is gehoord.

 

Beide omstandigheden - zowel het betekenen van het verstekvonnis nadat dit reeds in onherroepelijk was geworden, als het wijzigen van dit vonnis zonder de wederpartij daarvan in kennis te stellen en hierover te horen - vormen naar het oordeel van de rechtbank een schending van de beginselen van behoorlijk procesrecht, meer in het bijzonder van het beginsel van hoor en wederhoor. Gelet op deze schending en het grote belang dat aan dit beginsel wordt toegekend, kan volgens de rechtbank niet worden geoordeeld dat het Moldavische vonnis van 21 oktober 2014 tot stand is gekomen in een gerechtelijke procedure die voldoet aan de eisen van behoorlijke en met voldoende waarborgen omklede rechtspleging. Reeds om die reden is niet voldaan aan de genoemde voorwaarden waaronder een in het buitenland gewezen vonnis in Nederland voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking kan komen ex artikel 431 lid 2 Rv. De erkenning en tenuitvoerlegging van het Moldavische vonnis stuit op voornoemde grond af. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat in het verstekvonnis niet staat vermeld dat het uitvoerbaar bij voorraad is, en dat het Hof in Moldavië nog geen oordeel heeft geveld in het (alsnog toegestane) hoger beroep. Ook om die reden faalt het beroep op artikel 431 lid 2 Rv.

 

Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank overweegt dat ook een quasi-exequaturprocedure als de onderhavige - waarin wordt verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die in een ander land is gegeven in het kader van een procedure tot handhaving van een intellectueel eigendomsrecht – valt onder het bereik van artikel 1019h Rv. Aan de hand van de vermelde omschrijvingen van de werkzaamheden op de urenspecificatie, kan volgens de rechtbank echter veelal niet opgemaakt worden welke werkzaamheden, uren en kosten verband houden met de onderhavige hoofdzaak en zal daarvan een redelijke inschatting moeten worden gemaakt, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het geringe financiële belang van de zaak (€ 25.866,00 in hoofdsom), de beperkte complexiteit en de grondslag van de vordering die de zaak het karakter geeft van een quasi-exequaturprocedure, zodat de proceskosten naar redelijke inschatting worden begroot op een bedrag van € 6.000,- inclusief BTW, te vermeerderen met een bedrag van € 1.929,00 aan griffierecht, derhalve resulterend in een totaalbedrag van € 7.929,00.

 

IEPT20170816, Rb Zeeland-West-Brabant, Livreria

 

ECLI:NL:RBZWB:2017:5251