Internetproviders moeten The Pirate Bay blokkeren

15-01-2018 Print this page
IEPT20180112, Rb Midden-Nederland, Brein v Internetproviders

Vzgr bevoegd m.b.t. vorderingen jegens Zeelandnet: zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid gezamenlijke behandeling van de vorderingen rechtvaardigen. Vonnis Rb Den Haag (IEPT20120111) richtinggevend, arrest hof Den Haag (IEPT20140128) op enkele cruciale punten onjuist bevonden. Blokkade The Pirate Bay totdat in bodemprocedure over blokkade is beslist: blokkade effectief en proportioneel, nu aannemelijk is dat door blokkade gebruik van The Pirate Bay afneemt.

 

PROCESRECHTAUTEURSRECHT

 

Kort geding tussen Stichting BREIN, KPN, T-Mobile, Tele2, Zeelandnet en CAIW Diensten. Brein vordert blokkade van The Pirate Bay door gedaagden.

 

BREIN heeft met KPN een regeling getroffen, waardoor KPN zich niet inhoudelijk heeft verweerd tegen de door BREIN aangepaste vorderingen jegens KPN. Zeelandnet heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen, dat in tegenstelling tot wat BREIN stelt, niet in strijd is met de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor. Hoewel voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet een eis in reconventie is ingediend, is er wel een productie omtrent de bevoegdheid ingediend, waarin processtukken en het vonnis in incident van 31 oktober 2012 (IEPT20121031) is opgenomen waar BREIN verweer op heeft gevoerd. Er zijn door Zeelandnet geen wezenlijk andere stellingen ingenomen dan destijds, waardoor het bevoegdheidsincident wordt toegelaten. De voorzieningenrechter wijst echter de gestelde onbevoegdheid af, omdat sprake zou zijn van zodanige samenhang dat redenen van doelmatigheid gezamenlijke behandeling van de vorderingen rechtvaardigen.

 

BREIN heeft bij onderbouwing van zijn vorderingen in grote mate verwezen naar de bodemprocedure tussen BREIN en Ziggo/XS4ALl, die voor arrest bij de Hoge Raad staat. De voorzieningenrechter is het met de providers eens dat de onderhavige zaak op zichzelf staat, maar dat de uitkomsten van de bodemprocedure wel een rol spelen voor de onderhavige zaak, omdat hij met zijn voorlopige oordeel een prognose moet geven van hoe de bodemrechter zal oordelen. Het vonnis van de rechtbank van 11 januari 2012 (IEPT20120111) is volgens de voorzieningenrechter richtinggevend, aangezien gelet op de arresten van de Hoge Raad (IEPT20151113) en het HvJEU (IEPT20170614) het arrest van het gerechtshof (IEPT20140128) op enkele cruciale punten onjuist is bevonden.

 

Naar voorlopig oordeel valt de proportionaliteits- en effectiviteitstoets in het voordeel van Brein uit. Gelet op het arrest van het HvJEU wordt door The Pirate Bay niet alleen het “art work’ maar ook de auteursrechtelijk beschermde werken zelf aan het publiek medegedeeld. Ook ten aanzien van die inbreuk gelden de providers als tussenpersoon in de zin van artikel 26d Aw en 8(3) Arl. Het blokkeren van The Pirate Bay zelf als zodanig moet daarom ook in de proportionaliteits-/effectiviteitstoets mee worden gewogen, naast de omvang waarmee het daadwerkelijk illegale downloaden door dat verhinderde bezoek afneemt. Gelet op de ranking op de website Alexa van The Pirate Bay, welke website informatie geeft over websitebezoek wordt geoordeeld dat het aannemelijk is dat de plaats op de ranking en het al dan niet bestaan van een blokkade met elkaar samenhangt. Tijdens de blokkade zakte The Pirate Bay namelijk in de ranking, terwijl de site steeg toen de blokkade was onderbroken. De blokkade is daarom effectief en proportioneel. Ook bestaat er in artikel 26d en 15e Wnr een voldoende specifieke wettelijke grondslag in de zin van artikel 10(2) EVRM voor een bevel tot blokkade. Ook een belangenafweging, welke volgens de voorzieningenrechter deels onderdeel uitmaakt van de proportionaliteits- en effectiviteitstoets maakt de zaak niet anders. De reconventionele vorderingen worden afgewezen.

 

De providers moeten The Pirate Bay binnen tien dagen na betekening van het vonnis blokkeren totdat in de bodemzaak is beslist of de zaak op andere wijze is geëindigd.

 

IEPT20180112, Rb Midden-Nederland, Brein v Internetproviders

 

ECLI:NL:RBMNE:2018:114