Gemeente Amsterdam moet kunstwerk WEstLAndWElls op alternatieve locatie plaatsen

31-01-2018 Print this page
IEPT20180130, Hof Amsterdam, Plaatsing Kunstwerk
(Met dank aan Marcel de Zwaan en Corstiaan Kan, Bremer & De Zwaan)

Gemeente niet verplicht tot plaatsing kunstwerk  aan de Theophile de Bockstraat in Amsterdam: weliswaar sprake van overeenkomst van opdracht die strekt tot plaatsing op die locatie, overeenkomst moet worden uitgelegd met inachtneming redelijkheid en billijkheid, voldoende aannemelijk dat verzet tegen plaatsing hardnekkig en omvangrijk was, onvoldoende zeker dat bodemrechter zal oordelen dat Gemeente belangen onjuist heeft gewogen. Kunstwerk dient wel op andere passende locatie te worden geplaatst: redelijke uitleg overeenkomst brengt dit mee.

 

IE-VERBINTENISSENRECHT

 

Arrest in kort geding. Kunstenares is in beroep gekomen tegen de uitspraak van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) van 17 oktober 2016. De gemeente Amsterdam heeft na protest van de buurt besloten om een kunstwerk (installatie van betonnen blokken waarop bewegende beelden van water werden geprojecteerd) toch niet te plaatsen. Met haar grieven beoogt de kunstenaar primair te bewerkstelligen dat de Gemeente alsnog wordt veroordeeld om het kunstwerk op de overeengekomen locatie te plaatsen en secundair dat het kunstwerk op een alternatieve locatie wordt geplaatst. De kunstenaar beroept zich op de overeenkomst die zij met de Gemeente heeft gesloten en op haar auteursrecht. 

Het hof oordeelt dat, hoewel er in brieven voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst niet met zoveel woorden over een plaatsingsverplichting wordt gesproken, wijzen de delen in de brieven die een omschrijving van de overeenkomst geven, erop dat de overeenkomst moet worden uitgelegd - met inachtneming van de Haviltexmaatstaf - als een overeenkomst van opdracht die tot plaatsing op de eerst opgegeven locatie van het kunstwerk strekt. Het kunstwerk is voor deze locatie ontworpen en de Gemeente heeft de benodigde vergunningen voor de plaatsing op die locatie verleend. Echter is voldoende aannemelijk geworden dat het verzet tegen plaatsing van het kunstwerk op de oorspronkelijke locatie, geen incidenteel karakter had maar hardnekkig was en werd gedragen door een actief en qua omvang niet onbelangrijk deel van de buurtbewoners. Het is in dit stadium onvoldoende zeker dat de civiele bodemrechter zal oordelen dat de Gemeente de belangen van de kunstenaar in dat verband onjuist heeft gewogen en zal beslissen dat de Gemeente tot plaatsing op de originele locatie zal overgaan. De primaire vordering kan niet worden toegewezen.

 

Naar het voorlopig oordeel van het hof brengt een redelijke uitleg van de overeenkomst mee dat, nu de Gemeente onder de gegeven omstandigheden heeft besloten het kunstwerk niet op de overeengekomen locatie te plaatsen, het op een andere passende locatie zal moeten worden geplaatst. De Gemeente heeft hiertegen argumenten opgeworpen, waaronder een beroep op wijziging van de overeenkomst op grond van artikel 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden), maar deze omstandigheden betreffen alleen het verzet tegen plaatsing op de overeengekomen locatie niet de plaatsing elders.

 

De auteursrechtelijke grondslag die de kunstenaar ter onderbouwing van de subsidiaire vordering heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer, nu deze vordering reeds wordt toegewezen op de contractuele grondslag.

 

Het hof veroordeelt de Gemeente al hetgeen te doen dat noodzakelijk is om plaatsing van het kunstwerk op een alternatieve locatie en op de kortst mogelijke termijn alsnog te realiseren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000 indien de Gemeente niet uiterlijk binnen twee jaar aan deze veroordeling heeft voldaan.

 

IEPT20180130, Hof Amsterdam, Plaatsing Kunstwerk

 

ECLI:NL:GHAMS:2018:238