Cassatieberoep in zaak licentie op antilichamen van kameelachtigen verworpen

02-02-2018 Print this page
IEPT20180202, HR, Unilever v Ablynx

Geen verrassingsbeslissing hof door grens licentie te leggen bij producten ten aanzien van specifieke pathogenen: in eerder standpunt Ablynx lag al besloten dat het haar bij medische toepassingen ging om toepassingen met betrekking tot specifieke pathogenen. Hof hoefde gelet op partijdebat stellingen Unilever dat de Hamers-octrooien slechts drie toepassingen openbaren die geen therapeutische werking betreffen en die geen van drieën geschikt zijn voor gebruik in verpakte voedingsproducten niet uitdrukkelijk in motivering te betrekken: oordeel over licentie voldoende begrijpelijk door dit te baseren op de totstandkomingsgeschiedenis van de licentie en de daaraan destijds te ontlenen verwachtingen van partijen.

 

IE-VERBINTENISSENRECHT - LICENTIE -  PROCESRECHT

 

Unilever heeft tegen het arrest van het hof den Haag van 7 juli 2016, IEPT20160607, Hof Den Haag, Ablynx v Unilever, beroep in cassatie ingesteld. In dit arrest oordeelde het hof dat de licentie van Unilever op de Hamers-octrooien zich niet uitstrekte tot producten met therapeutische of profylactische werking ten aanzien van specifieke pathogenen. Unilever was buiten de licentie getreden. Ablynx had voldoende belang bij verklaring voor recht dat Unilever inbreuk maakt op EP013.

 

Onderdeel 1 van het cassatiemiddel voert onder meer aan dat het hof een verrassingsbeslissing heeft gegeven door de grens van de licentie te leggen bij producten met werking ten aanzien van specifieke pathogenen, nu dit criterium pas voor het eerst aan de orde kwam tijdens de pleitzitting in hoger beroep.

Deze klacht faalt. Naar het kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van het hof lag in het door Ablynx eerder ingenomen standpunt besloten dat het bij medische toepassingen ging om toepassingen met betrekking tot specifieke pathogenen. Het oordeel van het hof dat de grens van de licentie ligt bij producten met werking ten aanzien van specifieke pathogenen kan in het licht hiervan niet worden aangemerkt als een verrassing.

 

Verder klaagt onderdeel 1 dat het hof niet zonder motivering voorbij had mogen gaan aan de in eerste aanleg door Unilever aangevoerde stellingen dat de Hamers-octrooien slechts drie toepassingen openbaren die geen therapeutische werking betreffen, en dat deze toepassingen geen van drieën geschikt zijn voor gebruik in verpakte voedingsproducten. Het hof heeft met zijn uitleg de licentie ‘uitgehold’ omdat er onder de licentie geen andere toepassingen van VHH voor voedingsmiddelen bestaan dan die met werking ten aanzien van specifieke pathogenen. 

 

Ook deze klacht faalt. Ablynx heeft, mede in reactie op de genoemde stellingen van Unilever, aangevoerd dat ten tijde van de verlening van de licentie partijen toen ook nog andere toepassingen voor voedingsmiddelen voorzagen dan het behalen van een gezondheidsdoel. In appel heeft Unilever slechts in het algemeen gesteld dat de primaire doelstelling van de Hamers-technologie het vervaardigen is van antilichamen met een geneeskrachtige werking. 

 

Gelet op dit partijdebat kon het hof zonder motivering voorbijgaan aan de stellingen die door Unilever in eerste aanleg waren aangevoerd. De totstandkomingsgeschiedenis van de licentie en de daaraan te ontlenen verwachtingen van partijen was voldoende voor het hof om zijn oordeel dat de licentie geen betrekking heeft op voedingsmiddelen die werken ten aanzien van specifieke pathogenen begrijpelijke te motiveren.   

 

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

 

IEPT20180202, HR, Unilever v Ablynx

 

ECLI:NL:HR:2018:143