Geen sprake van tentoonstellingsexceptie artikel 23 Aw met betrekking tot brieven Otto Frank

02-03-2018 Print this page
IEPT20180206, Hof Amsterdam, Anne Frank

Tentoonstellen van de brieven een openbaarmaking in de zin van de Aw: brieven aan een breed publiek tegelijkertijd tentoongesteld. Tentoonstellingsexceptie van artikel 23 AW strekt zich niet uit tot brieven: kennisnemen van een ter lezing aangeboden tekst verschilt te veel van de aanschouwing van de in artikel 23 AW genoemde vormen van kunst. Beroep citaatrecht onvoldoende onderbouwd: enkele stelling dat de omvang van de drie brieven beperkt is, is onvoldoende. Beroep op uitputting eveneens onvoldoende onderbouwd: enkele feit dat de brieven bij verzending of bij veiling in het verkeer zijn gebracht levert geen uitputting auteursrecht op. Stichting onvoldoende onderbouwd dat haar belang bij uitoefening van vrijheid van informatie zwaarder weegt dan het belang van Fonds bij handhaving auteursrechten: voor tentoonstellen toestemming Fonds nodig. Het door Fonds gevorderde algemeen inbreukverbod is te breed en te onbepaald geformuleerd, maar een minder verstrekkend verbod, dat Stichting wordt verboden de drie brieven opnieuw op soortgelijke wijze tentoon te stellen, wel toewijsbaar.

 

AUTEURSRECHT 

 

Hoger beroep tegen IEPT20150610. Zie voor de feiten in deze zaak en het verloop van de procedure in eerste aanleg ook het Boek9-bericht bij het vonnis van de rechtbank.

 

Stichting komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat het tentoonstellen van de drie brieven een openbaarmaking in de zin van de auteurswet is; dat de drie brieven van Otto Frank auteursrechtelijk beschermd zijn; dat artikel 23 Aw uitsluitend van toepassing is op artistieke werken, waar brieven niet onder vallen en dat de tentoonstelling van de brieven geen algemeen publiek belang diende dat zwaarder woog dan de IE-rechten van het  Anne Frank Fonds. Fonds komt op tegen de afwijzing van haar vordering op een algemeen inbreukverbod.

 

De grieven van Stichting falen. Het hof bekrachtigt het oordeel van de rechtbank dat de tentoonstelling van de drie brieven een openbaarmaking in de zin van de Auteurswet is. Uit de tekst van artikel 12 Aw volgt dat de tentoonstelling tegen betaling in niet-besloten kring, zoals die zich in dit geval voordeed, een openbaarmaking inhoudt. Tevens is het hof met de rechtbank van oordeel dat de tentoonstellingsexceptie van artikel 23 Aw niet geldt voor de drie brieven. De tekst van artikel 23 Aw laat geen ruimte voor twijfel. Het kennisnemen van een ter lezing aangeboden tekst verschilt te veel van de aanschouwing van de in artikel 23 Aw genoemde vormen van kunst om daarmee op dit punt gelijkgesteld te worden.

 

Het door Fonds gevorderde algemeen inbreukverbod is te ruim en te onbepaald geformuleerd. Het minder verstrekkende verbod, inhoudende dat Stichting wordt verboden de drie brieven opnieuw en op soortgelijke wijze tentoon te stellen acht het hof wel toewijsbaar. Dat Stichting onrechtmatig heeft gehandeld door de brieven tentoon te stellen staat vast. Voor een dwangsom ziet het hof geen aanleiding.

 

ECLI:NL:GHAMS:2018:395
 

Deze uitspraak wordt besproken in de volgende webinars:

IE-update 1e kwartaal 2018

Auteursrecht 2018