Succesvol beroep op ‘bestsellerbepaling’ in eerste uitspraken Geschillencommissie Auteurscontractenrecht

30-07-2018 Print this page
IEPT20180418, Geschillencommissie Auteurscontractenrecht, Soof 2

Om te bepalen of overeengekomen vergoeding van de maker een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van een werk in de zin van artikel 25d Auteurswet (bestsellerbepaling) moet worden gekeken naar de volledige opbrengst in de gehele keten: het gaat hierbij om een ‘netto’ exploitatie-opbrengst. Commissie Auteurscontractenrecht is echter alleen bevoegd te beslissen in geschil tussen maker en producenten. Royaltyvergoeding van respectievelijk 7 en 5% voor de regisseuse en scenarioschrijfster van de film Soof 2 is tegenover de 50% voor de producenten ernstig onevenredig: regisseuse en scenarioschrijfster hebben essentiële bijdrage geleverd aan het succes van de film, een verhoging van de vergoeding met 5% doet meer recht aan die bijdrage.

 

AUTEURSRECHT

 

Bijgaande uitspraken hebben betrekking op de vergoeding voor respectievelijk het regisseren en het schrijven van het scenario van de film Soof 2. De regisseuse en scenarioschrijfster doen een beroep op artikel 25d lid 1 Auteurswet (de 'bestsellerbepaling'), dat bepaalt dat een maker in rechte een aanvullende billijke vergoeding kan vorderen van zijn wederpartij indien de overeengekomen vergoeding gelet op de wederzijdse prestaties een ernstige onevenredigheid vertoont in verhouding tot de opbrengst van de exploitatie van het werk.

 

De geschillencommissie overweegt dat het in de rede ligt de opbrengsten in de gehele keten hierbij te betrekken nu de strekking van de bestsellerbepaling is dat de makers moet kunnen delen in de opbrengsten van een succes. De commissie stelt dat hierbij de winsten én kosten in die gehele keten betrokken moeten worden om tot een 'netto' exploitatie-opbrengst van het werk te komen. Om de winsten, kosten en investeringen in de gehele keten te kennen, zou echter inzicht nodig zijn in de financiën van met name de distributeur en de verschillende bioscoopexploitanten. De commissie stelt vast dat deze gegevens niet bij haar bekend zijn en dat zij ook alleen de bevoegdheid heeft te beslissen in het geschil tussen de maker en de producenten en heeft geen bevoegdheid de distributeur of de bioscoopexploitanten daarbij te betrekken. Dat betekent dat de commissie niet vast kan stellen of de overeengekomen vergoeding van de maker ernstig onevenredig is ten opzichte van de exploitatie opbrengst in de gehele keten en zich van een uitspraak daarover onthoudt.

 

De commissie stelt vervolgens dat het haar redelijk voorkomt om alleen de overeengekomen royaltyvergoeding te vergelijken met de opbrengst van de producenten, om vervolgens te oordelen dat de royaltyvergoeding van de regisseuse en scenarioschrijfster van respectievelijk 7 en 5% van € 346.744,-- ernstige onevenredigheid vertoont met de 50% die de producten hebben opgestreken. Volgens de commissie kan worden vastgesteld dat zowel de rol van de scenarioschrijfster als de regisseuse in de totstandkoming van de film zodanig essentieel is, dat daarmee voldoende vast staat dat zij een essentiële bijdrage hebben geleverd aan het succes van de film. Naar het oordeel van de commissie is dat voldoende om een beroep op de bestsellerbepaling van artikel 25d Aw te rechtvaardigen. De commissie oordeelt in beide gevallen dat een verhoging met 5% als aanvullende billijke vergoeding passend is.

 

IEPT20180418, Geschillencommissie Auteurscontractenrecht, Regisseuse Soof 2

 

IEPT20180418, Geschillencommissie Auteurscontractenrecht, Scenarioschrijfster Soof 2

 

Beslissing inzake regisseuse: (113417)

Beslissing inzake scenarioschrijfster: (113462)