Achter conclusies liggende uitvindingsgedachte niet langer het uitgangspunt, maar een gezichtspunt zonder zelfstandige betekenis

11-06-2018 Print this page
IEPT20180608, HR, Resolution v Shionogi

Uitleg octrooiconclusies. Achter conclusies liggende uitvindingsgedachte (afstandsleer) uit Van Bentum v Kool (IEPT20020329) niet langer het uitgangspunt, maar een gezichtspunt, waardoor hieraan geen zelfstandige betekenis meer toekomt in de zin van een bij de uitleg uit te voeren afzonderlijke toets. Bij vraag of in conclusie opgenomen formulering moet worden opgevat als beperking beschermingsomvang kan betekenis worden toegekend aan antwoord dat de gemiddelde vakman zal geven op de vraag naar het bestaan van een goede grond voor die beperking. Hof heeft octrooiconclusies op door Hoge Raad voorgeschreven wijze uitgelegd en de na weging van de gezichtspunten gegeven uitleg is niet onbegrijpelijk.

 

OCTROOIRECHT

 

Cassatie tegen het arrest van het hof Den Haag van 16 februari 2016 (IEPT20160216). Zie ook het vonnis van 15 juli 2015 (IEPT20150715). Het hof oordeelde dat Shionogi inbreuk maakte op conclusie 1 van EP 471 voor “Pyrimidinederivaten als HMG-CoA-reductase-inhibitoren”, waarbij werd geoordeeld dat de vakman niet zou menen dat de octrooihouder slechts bescherming wenste voor de in paragraaf 7 van de beschrijving genoemde zouten van rosuvastatine en afstand deed van de ruimere bescherming van conclusie 1. Het cassatieberoep wordt verworpen.

 

De Hoge Raad overweegt dat de uitleg van octrooien zozeer met waarderingen van feitelijke aard verweven is dat deze in cassatie slechts beperkt toetsbaar is. De Hoge Raad verwijst naar wat hij heeft overwogen in het arrest Bayer v Sandoz van 5 februari 2016 (IEPT20160205):

 

“3.3.4 Art. 69 lid 1 Europees Octrooi-verdrag (EOV) houdt in dat de beschermingsomvang van een octrooi wordt bepaald door de conclusies van het octrooischrift, waarbij de beschrijving en de tekeningen dienen tot uitleg van die conclusies.

Art. 1 en 2 van het bij art. 69 EOV behorende uitlegprotocol (hierna: het Protocol) luiden, in de Nederlandse vertaling:

(…)

3.3.5 In overeenstemming met deze uitlegregel van het Protocol heeft de Hoge Raad de in zijn eerdere uitspraken gebezigde formuleringen, ‘hetgeen voor de uitvinding waarvan de bescherming wordt ingeroepen, wezenlijk is’, onderscheidenlijk ‘de achter de woorden van die conclusies liggende uitvindingsgedachte’ bestempeld als gezichtspunt, tegenover de letterlijke tekst van de conclusies (de ‘uitersten’ in de woorden van het Protocol) (vgl. HR 7 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3522, NJ 2007/466 en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3680, NJ 2013/68). Daarbij dient het achterhalen van de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte ertoe een uitsluitend op de letterlijke betekenis van de bewoordingen gegronde en daarom voor een redelijke bescherming van de octrooihouder wellicht te beperkte of onnodig ruime uitleg te vermijden (vgl. HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1609, NJ 1995/391). De beschrijving en de tekeningen vormen in dat kader een belangrijke bron. Van de beschrijving maakt onderdeel uit een weergave van de stand van de techniek die de aanvrager als nuttig beschouwt voor het begrijpen van de uitvinding (regel 42 van het Uitvoeringsreglement bij het EOV). Ook de niet in de beschrijving genoemde stand van de techniek kan van belang zijn. Bij de uitleg van een octrooi is immers leidend het perspectief van de gemiddelde vakman met zijn kennis van de stand van de techniek. (HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:816, NJ 2015/11 (Medinol/Abbott))”

 

De Hoge Raad overweegt dat de achter de woorden van de conclusies liggende uitvindingsgedachte – in het arrest Van Bentum v Kool (IEPT20020329) nog omschreven als “het wezen van de uitvinding” – niet langer als uitgangspunt geldt maar fungeert als gezichtspunt, waardoor aan de bedoelde regel geen zelfstandige betekenis meer toekomt in de zin van een bij de uitleg uit te voeren afzonderlijke toets.

 

Bij de zoektocht naar het evenwicht dat moet worden gevonden tussen de bescherming van de belangen van de octrooihouder en de rechtszekerheid van wie zich op het octrooi oriënteert, kan de rechter, wanneer de vraag rijst of een in een conclusie opgenomen formulering moet worden opgevat als een beperking van de beschermingsomvang, betekenis toekennen aan het antwoord dat de gemiddelde vakman zal geven op de vraag naar het bestaan van een goede grond voor die beperking. Het oordeel van het hof hierover is daarom juist. Deze benadering veronderstelt niet dat de octrooihouder aanspraak zou hebben kunnen maken op een octrooi waarin die beperking niet voorkomt.

 

Ook de klachten van onderdelen 2.2, 2.3.1-2.3.4, 2.5.1-2.5.3 en 4 kunnen niet tot cassatie leiden, aangezien de bestreden rechtsopvattingen van het hof geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Voor het overige zijn de oordelen het resultaat van de door de Hoge Raad voorgeschreven uitleg van octrooien. Het hof heeft de octrooiconclusies uitgelegd aan de hand van de algemene vakkennis van de vakman en daarbij niet alleen als gezichtspunt de uitvindingsgedachte betrokken, maar ook de door rosuvastatine gebrachte vernieuwing, maar ook de betekenis en functie van de zoutvormen in toedieningsvormen van de gevonden rosuvastatine en het feit dat het een stofoctrooi betreft dat een absolute bescherming met zich meebrengt. De na weging van deze gezichtspunten gegeven uitleg is niet onbegrijpelijk. “Immers, gegeven het feit dat gezocht werd naar een nieuwe groep van statines en er een zeer potente statine werd gevonden, die beschermd is door middel van een stofoctrooi, is niet onbegrijpelijk dat het hof tot het oordeel is gekomen dat deze statine niet alleen werd geclaimd in de in par. 7 genoemde, niet tot de eigenlijke uitvinding behorende, toedieningsvormen. Dat geldt te meer nu het hof heeft vastgesteld dat de vakman op grond van zijn algemene vakkennis wist dat het in deze gevallen ongebruikelijk is om een uitputtend zoutonderzoek uit te voeren en hij in het verleningsdossier geen aanwijzingen aantrof waaruit hij zou moeten concluderen dat niettemin zou zijn gekozen voor een beperkte claim op het stuk van de zoutvormen.”

 

De overige klachten falen door gebrek aan feitelijke grondslag of gelet op artikel 81(1) RO.

 

IEPT20180608, HR, Resolution v Shionogi

 

ECLI:NL:HR:2018:854