Geen immateriële schadevergoeding voor nabestaanden voor uitlatingen over overledene in boek

17-12-2018 Print this page
IEPT20181030, Rb Amsterdam, Een bank in Suriname

Uitlating in het boek van gedaagde waarin [naam 2] in verband wordt gebracht met credit card fraude niet onrechtmatig jegens [naam 2], ware hij nog in leven geweest: voldoende steun in feiten en uitlatingen zijn niet onnodig grievend. Eisers, nabestaanden van [naam 2] geen recht op immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub c BW: uitlatingen van [gedaagde] in het boek niet onrechtmatig zijn geweest jegens [naam 2], als hij nog in leven zou zijn geweest.

 

PUBLICATIE - PRIVACY

 

Het gaat in deze zaak om het boek over De Surinaamsche Bank dat door gedaagde is uitgebracht. In de eerste alinea van het boek is een passage opgenomen waarin [naam 2] in verband wordt gebracht met de creditcard fraude. Eisers zijn respectievelijk de broer, moeder en zus van [naam 2], die is omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Eisers stellen immateriële schade te hebben geleden door uitlatingen van gedaagde. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en sub c BW hebben zij uitsluitend recht op immateriële schadevergoeding indien het nadeel gelegen is in de aantasting van de nagedachtenis van een overledene en toegebracht is aan eisers, mits de aantasting plaatsvond op een wijze die de overledene, ware hij nog in leven geweest, recht zou hebben gegeven op schadevergoeding wegens het schaden van zijn eer of goede naam.

 

De voorzieningenrechter oordeelt dat voor de uitlating van gedaagde in het boek ten tijde van de publicatie voldoende steun in de feiten bestond. Uit het BDO rapport blijkt dat [naam 2] bewust gebruik heeft gemaakt van een technische fout in de computersystemen van DSB die maakte dat bedragen van de credit card-rekening wel werden bijgeboekt op de betaalrekening, maar niet werden afgeboekt van de credit card-rekening, en dat menselijke controles faalden. Uit het rapport blijkt verder dat de door [naam 2] opgenomen bedragen in de loop van de tijd in omvang toenamen. Uiteindelijk werd door [naam 2] een totaalbedrag van USD 4 miljoen onttrokken.

 

Voor de uiting is niet vereist dat [naam 2] voor fraude moet zijn veroordeeld door de (straf)rechter. De voorzieningenrechter acht de formulering en inkleding van de uitlating overigens ook niet onnodig grievend. De naam van [naam 2] was immers al eerder in Surinaamse media in verband gebracht met de credit card fraude. Nu de uitlatingen niet onrechtmatig zijn geweest jegens [naam 2], als hij nog in leven zou zijn geweest, is de vordering niet toewijsbaar.

 

IEPT20181030, Rb Amsterdam, Een bank in Suriname

 

ECLI:NL:RBAMS:2018:7813