Gewijzigde conclusies 6 t/m 13 van EP 220 inzake toediening tiotropium met inhaler niet inventief

17-12-2018 Print this page
IEPT20181211, Hof Den Haag, Boehringer v Teva
(Met dank aan Nadine Reijnders en Otto Swens, Vondst Advocaten)

Oordeel rechtbank - dat gewijzigde conclusies 6 t/m 13 van EP 220 inzake poederformuleringen van tiotropium dat met een Dry Powder Inhaler wordt toegediend voor de behandeling van de longaandoening COPD inventiviteit ontberen - bekrachtigd: leer van het octrooi is er niet in gelegen dat het vochtgehalte van het capsulemateriaal beneden ‘ambient conditions’ ligt en dat dit wordt bereikt door middel van een actieve droogstap, octrooi leert niet dat en waarom de in de gewijzigde conclusies genoemde vochtpercentages verschil uitmaken zodat voor conclusiekenmerk met betrekking tot gereduceerd vochtgehalte geen enkel verder technisch effect is geopenbaard, aan gebruik van gelatine verbonden nadelen voldoende motivatie om mogelijkheid alternatief capsulemateriaal te onderzoeken, uit publicaties Casaburi en Ogura kan zonder inventieve denkarbeid tot de oplossing om in plaats van gelatine gebruik te maken van HPMC als capsulemateriaal gekomen worden. Proceskosten ambtshalve gematigd van € 322.000 naar € 225.000. 

 

OCTROOI

 

In eerste aanleg heeft Teva aanvankelijk de vernietiging van (alle conclusies van) EP 220 van Boehringer gevorderd. Boehringer heeft daarop baar octrooi slechts verdedigd in de vorm van de gewijzigde conclusies. Teva heeft vervolgens alleen nog de vernietiging van de gewijzigde conclusies 6 t/m 13 van EP 220 gevorderd.  De rechtbank heeft geoordeeld dat de gewijzigde conclusies 6 t/m 3 inventiviteit ontberen (IEPT20160907). De door Boehringer voorgestelde gewijzigde conclusies van het octrooi waar het in deze zaak om gaat, hebben betrekking op poederformuleringen van tiotropium, dat met een Dry Powder Inhaler (DPI) wordt toegediend voor de behandeling van de longaandoening COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease).

 

Het hof overweegt dat leer van het octrooi er niet in is gelegen dat het vochtgehalte van het capsulemateriaal beneden ‘ambient conditions’ ligt en dat dit wordt bereikt door middel van een actieve droogstap. Volgens het hof leert het octrooi niet dat en waarom de in de gewijzigde conclusies genoemde percentages verschil uitmaken, zodat voor conclusiekenmerk met betrekking tot gereduceerd vochtgehalte geen enkel verder technisch effect is geopenbaard. De in de conclusies 6 t/m 8 genoemde grenswaarden kunnen volgens het hof niet anders worden gezien dan als arbitraire keuzes, waarin geen op uitvinderwerkzaamheid gebaseerde bijdrage aan de stand van de techniek kan worden onderkend. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de inventiviteit van die conclusies niet in dat conclusiekenmerk kan zijn gelegen.

 

Het objectieve technische probleem kan naar het oordeel van het hof worden geformuleerd als "het verschaffen van een alternatief capsulemateriaal geschikt voor toediening van tiotropiumbromide in inhaleerbare droge poedervorm". De aan het gebruik van gelatine verbonden nadelen vormen volgens het hof voldoende motivatie om de mogelijkheid van alternatief capsulemateriaal te onderzoeken. Uit publicaties van Casaburi en Ogura kan de gemiddelde vakman volgens het hof zonder inventieve denkarbeid tot de oplossing om in plaats van gelatine gebruik te maken van HPMC als capsulemateriaal gekomen worden. Dit betekent dat gewijzigde conclusies 6 t/m 8 inventiviteit ontberen. Tegen het oordeel van de rechtbank dat ook de conclusies 9 t/m 13 niet geldig zijn wegens gebrek aan inventiviteit heeft Boehringer geen grief gericht. De slotsom is daarom dat het vonnis dient te worden bekrachtigd.

 

De proceskosten worden ambtshalve gematigd. In aanmerking genomen de reeds in eerste aanleg begrote kosten en de aard en omvang van het voorliggende geschil, valt volgens het hof niet in te zien dat de kosten in hoger beroep hoger zouden zijn dan die in eerste aanleg. Integendeel, gezien de aard en omvang van het geschil in hoger beroep moeten de redelijke en evenredige kosten lager worden begroot. Derhalve ziet het hof aanleiding de door Teva opgegeven kosten (€ 322.000) te matigen tot een bedrag van € 225.000.

 

IEPT20181211, Hof Den Haag, Boehringer v Teva

 

ECLI:NL:GHDHA:2018:4018